Leopold Vermeiren werd op 7 april 1914 in het Antwerpse Deurne geboren.
Op zijn zestiende bewijst hij reeds een interesse in de schrijverswereld te tonen door zijn eerste roman ‘Orlof, de roofridder’ neer te pennen.
Na zijn opleiding tot onderwijzer studeert hij verder aan het Hoger Instituut voor Opvoedkunde te Antwerpen. Vanuit zijn opleiding begint hij dan ook aan een carrière als lesgever aan de oefenschool voor lerarenopleiding.
In zijn vrije tijd houdt hij zich bezig met schrijven. Aanvankelijk schreef hij fictie naar volwassenen toe. Toen hij echter merkt dat zijn verhalen vooral bij de jeugd aansloegen, verandert hij van doelgroep en legt zich toe op jeugdboeken.
In 1946 begint hij in het jeugdblad ‘De Kleine Zondagsvriend’ korte ridderverhaaltjes te schrijven. Een vriend, Hendrik Jespers, nam de redactie van het jeugdblaadje voor zich en was daarbij op zoek naar verhalen om in het blaadje te publiceren. Lodewijk inspireerde zich naar eigen zeggen op Jan De Kinders boeken over Jan zonder Vrees. Net als hem wou hij een onoverwinnelijke superheld creëren waar de jeugdige lezer naar opkeek. De verhalen gingen in de late middeleeuwen geplaatst worden, waardoor de superheld uiteraard een ridder moest zijn. Vanwege de alliteratie werd het een rode ridder. Johan, de Rode Ridder, zal voortaan de vaste held zijn die armen bijstaat en kwaad onderdrukt.
Drie jaar later maakt Leopold Vermeiren promotie: tot zijn pensioen in 1973 zal hij Rijksinspecteur voor de Lagere School zijn.
Intussen worden zijn verhalen alsmaar populairder.
Op raad van Paul Ausloos, die de verhaaltjes in ‘De Kleine Zondagsvriend’ van illustraties voorzag, worden de kortverhaaltjes gebundeld en in 1954 in boekvorm uitgegeven. De boeken werden uitgegeven bij uitgeverij Sheed & Ward te Antwerpen, waar Ausloos intussen mede-eigenaar was geworden.
De verkoop van de boeken viel niet tegen. Vermeiren houdt dan ook steeds meer rekening met de boekvorm. De oorspronkelijk aparte verhalen worden geleidelijk aan een middeleeuwse soap waarin hij zijn superheld vanuit het Vlaamse platteland op pad stuurt en voornamelijk in Antiochië de eerste kruistocht laat beleven.
In 1957 werd het noodlijdende Sheed & Ward overgenomen. Joris Schaltien, een kaderlid van de afdeling schoolboeken van NV Standaard Boekhandel, zag zijn jarenlange inspanningen bij zijn uitgeverij niet beloond worden met de gehoopte directeursfunctie. Schaltien bleef echter niet ontgoocheld bij de pakken zitten en in een keer kocht hij alle aandelen van Sheed & Ward (Ausloos en Govaerts) op. De tot ‘De Zuid-Nederlandsche’ omgedoopte uitgeverij werd onder impuls van Schaltien een succesverhaal.
In de overnamen zaten ook de uitgaverechten van de Rode Ridderboeken. Als geen ander kende Schaltien de onontdekte mogelijkheden van het stripmedium. Toen hij in contact kwam met striptekenaar Karel Verschuere, die sinds kort het illustratiewerk van Paul Ausloos had overgenomen, wierp hij dan ook het idee omtrent een ridderstrip op.
Willy Vandersteen, die Verschuere in vaste loondienst had en eveneens al plannen had voor een ridderstrip, zag het plan echter niet zitten. Samen met zijn uitgever Antoon Sap deed hij Leopold Vermeiren een aantrekkelijker tegenvoorstel. Vanaf 1959 bracht de schrijver zijn Rode Ridderverhalen uit bij NV Standaard Boekhandel. Daarnaast zou met zijn toestemming een gelijknamige stripreeks van Vandersteen van start gaan.
Strips en onderwijs gingen einde jaren vijftig nog vrij moeilijk samen. Vermeiren liet als schoolinspecteur dan ook het scenariowerk voor deze nieuwe reeks aan Vandersteen over. Toch werd in onderling overleg besloten om Koenraad, Johans schildknaap, niet in de strip op te nemen. Verschuere werd, als illustrator van Vermeiren en striptekenaar van Studio Vandersteen, mee in het project betrokken.
Met het succes van de nieuw gelanceerde stripreeks wordt ook de populariteit van Vermeirens jeugdboeken nóg een dimensie hoger gestuwd. De populairste verhalen ronden zelfs de kaap van een miljoen exemplaren. In de jaren zestig is hij zonder enig twijfel de meest gelezen jeugdauteur van heel Vlaanderen.
Dankzij een collega geschiedenis beschikte hij over een haast onuitputtelijke inspiratiebron: ‘Les Croisaders’ van Michaud uit 1841. Deze reeks geschiedenisboeken verhalen volledig over de kruistochten. Vermeiren kon een viertal delen tegen een zacht prijsje op de kop tikken en slechts enkele paragrafen tekst gaven hem vaak genoeg inspiratie om een volledig nieuw verhaal uit zijn pen te toveren.
Uiteindelijk ontstond haast een vast patroon in Vermeirens leven: gedurende een half jaar verzamelde hij informatie en schreef hij anekdotes en ideeën op in een dummieboekje dat hij steeds bij zich droeg. Dan nam hij zijn hele verzameling informatie mee op reis en kneedde het geheel samen tot Johans nieuwste avontuur de perfecte vorm had gekregen.
De lof die hij gedurende deze jaren kreeg, moet hij echter in de jaren zeventig slikken als kritiek. Jeugdboekrecensenten, die hun schriftelijke vaardigheden misschien wel aan Vermeirens verhalen te danken hebben, verafschuwen de auteur plots als een prototype van een schrijver die zijn lezers niet serieus neemt.
Onder het mom dat de Vlaamse jeugdliteratuur zijn oubolligheid afwerpt, wordt Leopold Vermeiren vergruisd omwille van zijn houterige vertelstijl, clichématige personages, moraliserende toon en rammelende verhalen die zowel in historiek als samenhang amper kwaliteit zou bieden.
Zelfs ik heb begin jaren negentig in het tweede secundair nog tijdens de lessen Nederlands de vergelijking tussen Lodewijks Rode Ridder en Tonke Dragt’s Brief voor de Koning op mijn schoolbord gekregen. Dit alles doet echter teveel afbreuk aan de hele inbreng van Leopold Vermeirens inbreng aan de Nederlandstalige jeugdliteratuur. Vermeiren schreef, als inspecteur van het lager onderwijs, uiteraard voor de kinderen die hun eerste stappen in de wereld der letteren zetten. Chronologie en historisch kader zijn hier ook minder van belang. Dat zijn verhalen zodanig gesmaakt werden dat zijn lezers (ze) ook in het middelbaar bleven lezen, kan hem moeilijk kwalijk genomen worden.
Vermeiren laat de kritiek echter niet aan zijn hart komen. Naast zijn Rode Ridderboeken schrijft hij nog tal van artikels voor de jeugdbladen Zonnekind, Zonnestraal en Zonneland en verscheidene andere jeugdboekjes waaronder ‘Kabouter Kriek en Kabouter Peer’, ‘Bob en Stele’, ‘Gouden Vlinder’ en ‘Puur’. Net als één van zijn Rode Ridderboeken, 'Johano la Rûga Kavaliro', worden deze laatste twee verhalen zelfs in het Esperanto uitgebracht en van daaruit zelfs naar het Hongaars vertaald. De meest populaire Rode Ridderboeken worden ook in het Zuid-Afrikaans (o.a. Die Rooi Ridder oorwin) uitgebracht. Vier verhalenbundels voor volwassenen worden eveneens in het Esperanto vertaald.
Uiteindelijk krijgt de ‘oervader’ van het immens populaire personage ‘De Rode Ridder’ begin jaren negentig opnieuw een welverdiend moment van glorie. Samen met Karel Biddeloo, die naast de stripverhalen ook de illustraties van Vermeirens laatste boeken voor zich neemt, mag de schrijver honderden jeugdige fans in het kasteel van Horst ontmoeten. De Pynnockridders, een ridderclub waarbij Biddeloo is aangesloten, geven Leopold Vermeiren de ridderslag. Als Leopold Van Ysendijcke nemen ze hem met plezier op in hun vereniging, waarna Biddeloo hem met een cameo in de stripreeks passend eer bewijst.
Zou het kunnen dat deze Biddeloo, die van aantrekkelijke en schaars geklede dame een handelsmerk van de stripreeks maakte, op deze fandag een nieuwe carrièreweg in Leopold’s oor fluisterde? Sinds die periode specialiseerde Vermeiren zich in erotisch getinte verhalen. Zo bracht hij nog ‘De naakte fee, acht poëtische erotische verhalen’ (1993), ‘De verliefde kunstenaar: erotische roman’ (1994) en ‘Kamasutra voor de tweede en derde leeftijd’ (1996) uit.
Leopold Vermeiren stierf op 91-jarige leeftijd op 14 december 2005 te Mortsel.