Karel Biddeloo werd in 1943, middenin de Tweede Wereldoorlog, geboren. Na de oorlog trok hij met zijn ouders naar het verre Congo, waarin hij de volgende 10 jaar van zijn leven doorbracht. Volledig in het Frans werd hij er onderwezen door de Witte Paters. Daar kwam hij ook voor het eerst in contact met (Franstalige) strips van Kuifje en Robbedoes.

Hoewel hij niet de ambitie had iets om iets met stripverhalen te doen, ging hij bij zijn terugkeer in België naar het Instituut voor Sierkunsten en Ambachten te Antwerpen.

Totaal verschillend talent kan zich soms echter op de zelfde manier openbaren. Terwijl Willy Vandersteen zijn tekencarrière begon met verhaaltjes als ‘Zo ik een riddertje was’ en ‘Zo ik een indiaantje was’, tekende de jonge Karel Biddeloo (°17/08/1943) kortstrips voor het toenmalige meisje van zijn dromen. Vaak figureerde hij zelf in deze verhaaltjes als cowboy, detective of… ridder. Bij het meisje maakte het niet veel los. Biddeloo daarentegen kreeg de smaak te pakken om kortverhalen te tekenen.

Na zijn tweejarige dienstplicht te hebben volbracht begint hij in februari van 1965 op zijn allereerste werk bij de Super Bazar. Een collega van hem besefte echter dat Karel Biddeloo veel meer in zin mars had dan de reclametekeningen van de grootwarenhuisketen te verzorgen en bracht hem in 1966 in contact met Willy Vandersteen. Vandersteen, die acht jaren ervoren zijn eigen tekenstudio had opgericht, was op zoek naar versterking. Biddeloo’s stoutste dromen gingen in vervulling toen Vandersteen hem vroeg om hem die maandagavond om 17u in taverne Marcel op de Antwerpse Groenplaats op te zoeken.

Een jaar later mocht Karel Biddeloo zijn eerste professionele werk op stripgebied afleverde. Aanvankelijk stond hij in voor het schetsen van Bessy. Daarna werd hij overgeplaatst naar de vestiging in Kalmthout om de reeksen Biggles en Karl May te inkten. Vandersteen, die zelf geen voorkeur had voor het realistische striptekenen, merkte al duidelijk dat Biddeloo zich in dit genre wel goed in zijn sas voelde en plaatste de reeks Safari (1970-1974) onder zijn hoede.

Intussen had het jonge tekentalent ook De Rode Ridderreeks naar zich toe getrokken. Vanaf ‘De Wilde Jacht’ (1968) had Biddeloo al het inkten verzorgd.  Bijna had de jonge Biddeloo de reeks die de rest van zijn leven zou bepalen eigenhandig de dood ingejaagd.  Hij vertelde Vandersteen het scenario over een barst in de ronde tafel.  De geestelijke vader van Suske & Wiske was onmiddellijk weg van het scenario en het gedacht werd uitgewerkt in het gelijknamige album.  Het vervolg erop gaf bovendien het ideale einde om de succesvolle reeks in schoonheid te laten eindigen.

Vandersteen, die voor nieuwe projecten enkele vrije tekenaars nodig had, was aanvankelijk van plan om de krantenstrip De Rode Ridder samen met Koning Arthur in ‘De laatste droom’ te laten sterven. Massaal protest van lezers die hun favoriete strip plots uit de krant zagen verdwijnen oordeelde er echter anders over.

In plaats van De Rode Ridder werd plots Biggles stopgezet. Om de ridderreeks weer op gang te trekken werd Parcifal, Koning Arthur’s zoon, geïntroduceerd. Voor de allereerste albums werd nog samengewerkt met grootmeesters zoals Eduard De Rop, maar vanaf ‘De drie huurlingen’ (1969) was zowel scenario, tekenwerk als inkten van de hand van zesentwintigjarige Biddeloo.

De tekenaar begreep al vrij snel dat Camelot niet veel avontuur meer te bieden had (één van de redenen waarom Vandersteen de reeks dacht te stoppen). Na een kort, maar dramatisch liefdesavontuur met Astra schonk Biddeloo Johan zijn vrijheid terug en keerde hiermee weer naar de roots van het personage: een dolende ridder.

Daarnaast grijpt hij gretig terug naar enkele personages van zijn voorgangers: Merlijn komt af en toe op de proppen met een opdracht van staatsbelang en Bahaal, Koning Arthur’s laatste vijand, werd als kwaadaardige demon opgevist. Door de introductie van een eigen karakter, Galaxa de fee van het licht, ontstond een strijd tussen Goed en Kwaad. Deze machtsstrijd zal als een rode draad doorheen de hele Rode Ridderreeks spannen en te pas en te onpas Johan in dit kosmische strijdgewoel leiden.

In zijn vrije tijd raakte Karel Biddeloo gepassioneerd door het leven als cowboy. Eerst in de Arizona Ranch (Halle-Zoersel); later in El Paso (Wuustwezel) amuseerde hij, verkleed als revolverheld Johnny Rebel, de toeschouwers met een revolvershow.

Het was tijdens één van de feestjes op El Paso dat hij de mooie Urssla Lundmark ontmoette. Deze Zweedse schone veroverde Biddeloo’s hart en al vrij snel bouwde het tweetal een eigen nestje. Eerst te Brasschaat; enkele jaren later te Schilde.

Tussendoor kreeg hij ook op professioneel gebied de erkenning die hij verdiende. In 1979 kreeg hij de (allereerste) Bronzen Adhemar voor zijn hele oeuvre. Een prijs die aan veelbelovend Vlaams striptalent werd overhandigd.Karel deed deze prijs alle eer aan door de komende jaren De Rode Ridder van het ene naar het andere meesterwerk te tekenen.

Het El Paso-avontuur had niet alleen een invloed op Biddeloo’s privéleven, maar beïnvloedde ook zijn stripreeks. In zijn jeugd tekende hij zichzelf al als ridder, detective, cowboy… in zijn verhaaltjes. Ook nu deed hij dat in De Rode Ridder. Aanvankelijk gunde hij zichzelf slechts eens een figurantenrol. In De Vete krijgt De Rode Ridder echter zijn eigen tekenaar in de outfit van Johnny Rebel als tegenstander doorheen het hele verhaal. Met albums als ‘De ontvoering’, ‘De scharlaken brigade’ en ‘De bewaker’ levert hij ook verscheidene verhalen af die beïnvloed werden door westernfilms.

Om de filminvloed compleet te maken sluipt ook de Vlaamse film (De Leeuw van Vlaanderen) en de horrorfilm (Vrykolakas, De zwarte toren, De rode herberg…) de reeks binnen.

Biddeloo's Westernavontuur wordt helaas afgesloten met een ongeval. Tijdens een van de voorstellingen wordt de moedige Johnny Rebel getroffen. De losse flodders deerden hem niet, maar het kruit dat in zijn ogen terecht kwam, zorgde dat de tekenaar enkele weken niet meer aan tekenen toe kwam. Groot was zijn verwondering dan ook toen bleek dat de tekenstudio in alle discretie al andere tekenaars aan het polsen was om de reeks over te nemen. Gezien de ernst van de situatie viel het initiatief echter te begrijpen. Zelfs na zijn herstel zou de tekenaar het met 50% zichtsverlies op het linker oog moeten doen.

Gelukkig vond Biddeloo jaren nadien opnieuw een rol die hij zich als jonge tekenaar had voorgesteld. Tijdens een hobbybeurs in het Hof van Loo in 1988 stonden tal van ridderuitrustingen, middeleeuwse wapens en wapenschilden tentoongesteld.Via deze stand kwam Biddeloo in contact met de Pynnockridders, een hobbyclub die de middeleeuwen opnieuw tot leven willen wekken.Al een jaar later in de maand mei sloot hij zich bij het gezelschap te Horst aan.De ridder die hij zou vertolken koos hij volledig volgens het wapenschild. Het schild van zijn naamgenoot viel het best in zijn smaak.Kort daarop werd hij tot Karel de Mountabour geridderd.

Ook nu vond Biddeloo’s hobby zijn weg naar de tekentafel. Niet alleen trok Johan naar Horst, hij ontmoette er bovendien de voornaamste leden van het Pynnockgezelschap en het kasteel met zijn gebarsten donjon kreeg een centrale rol in een twintigtal verhalen. Ook hier bedeelde Karel zichzelf met een paar optredens van zichzelf; ditmaal als Karel de Mountabour.

Hoogtepunt van deze Horstperiode was ongetwijfeld de Rode Ridder-fandag begin jaren ’90. Tientallen jongens en meisjes verzamelden zich te Horst om de twee vaders van De Rode Ridder, Karel Biddeloo en Leopold Vermeiren, te ontmoeten. Biddeloo kende Vermeiren al jaren daar hij samen met Karel Verscheure de Rode Ridder-leesboeken van Vermeiren illustreerde. Onder impuls van Biddeloo werd ook de auteur van de jeugdboeken als ‘Leopold van Ysendijcke’ geridderd bij de Pynnockridders.

Na twintig albums en na haast elk streekweetje in de reeks te hebben ingewerkt, liet de tekenaar zijn personage opnieuw verhuizen. Door de bouw van nieuwe woningen in de buurt besloot Karel Biddeloo te verhuizen naar zijn rustiger gelegen geboortedorp, Wuustwezel.

Ook De Rode Ridder zocht rustiger oorden op. Hij liet het intussen goedbevolkte Horst achter zich en vestigde zich enkele albums later in Tintagel aan de rustige zuidwestkust van Engeland.

Eén keer kregen Biddeloo’s plannen om ooit een eigen stripreeks te starten. Begin jaren negentig staken Karel Biddeloo en Eduard De Rop de koppen bijeen en bedachten de mysterieuze detectivereeks ‘Crazy Old London’.Het scenario van het eerste verhaal was geschreven; Biddeloo was zelfs al met een tweede scenario begonnen.Met de zes bladzijden die van het eerste verhaal reeds getekend waren werd helaas niets gedaan.Toen Eduard De Rop plots een beroerte kreeg, stierf het project een stille dood.

Biddeloo viste daarentegen enkele ideeën voor De Rode Ridder op. Al die jaren die hij voor Willy Vandersteen werkte en eigenlijk zo goed als carte blanche kreeg, hield Biddeloo er zich aan steeds eerst een korte synopsis aan de grootmeester voor te leggen. Slechts één keer floot die zijn tekenaar terug. Het scenario van een mensenjacht; achterna gezeten door luipaarden, ging zelfs Vandersteen iets te ver en het verhaal werd aangepast zodat er in ‘De gezellen van Nimrod’ werd jacht gemaakt op een gevleugeld rendier. Na het overlijden van Willy Vandersteen haalde het uitgangspunt echter opnieuw aan en verwerkte het tot het minder gruwelijke ‘Nemesis’.

Na een zwerftocht van een vijftiental albums tracht Biddeloo zijn hoofdpersonage opnieuw een vaste thuis te geven. Mogelijks door aanhangers van de klassieke ridderstrip brengt hij via Merlijns herinnering De Rode Ridder terug naar de periode van Koning Arthur te Camelot. Hij vist hierbij Kerwyn, een van de oudste slechteriken uit de reeks, op als tegenpersonage van Merlijn en plaatst hiermee alweer de strijd tussen Goed en Kwaad centraal in het scenario. Het concept slaat helaas niet aan bij de lezers en kent Karel Biddeloo zijn enige dieptepunt uit heel zijn rijke carrière.

Uiteindelijk gaat Johan opnieuw als dolend ridder op pad om wereldwijd het onrecht te bestrijden. Hoewel het met het niveau van de strip opnieuw omhoog gaat, wordt de tekenaar zelf geconfronteerd met tegenspoed.

Op 7 juni 2004 overleed Karel Biddeloo in het Coda Hospice te Gooreind aan een agressieve vorm van long- en botkanker. Bij zijn overlijden boden o.a. Koning Albert II en zijn echtgenote hun inninge deelneming in dit verdriet aan.

Standaard Uitgeverij, die de rechten op ‘De Rode Ridder’ bezit, besloot om een jaar van rouw in te lassen. Naast de albums die Biddeloo zelf nog op stapel had, zouden er gedurende een jaar geen Rode Ridderalbums meer verschijnen. In december 2004 verscheen ‘Gog en Magog’, het laatste albums van Biddeloo’s hand.

Biddeloo’s levenswerk werd overgenomen door Martin Lodewijk en Claus Scholz. Als eerbetoon aan hun voorganger werd zijn ridderpersonage Karel de Mountabour in hun eerste strip herdacht. Enkele jaren later bracht ook Wuustwezel hulde aan zijn beroemdste stiptekenaar. Op 27 september 2009 werd een beeld van de hand van Peter Kempenaers te Gooreind ingehuldigd. Ook hiervoor voorzagen Lodewijk en Scholz een passend eerbetoon. In ‘De sluier van Wuustwezel’ streden Karel de Mountabour en zijn gemalin Urssla een laatste maal naast het personage waaraan hun leven was geweid.