9/1993
Jonax, een type van laag allooi, begeeft zich naar een herberg waar men een sollicitatieprocedure kan afleggen om toegelaten te worden tot een rabauwenbende. Hij slaagt met glans, en wordt ingelijfd. De werkgeefster blijkt niemand minder dan Demoniah te zijn, die weer snode plannen koestert. Ondertussen vindt in de Keizersberg, de versterkte burcht van Hertog Jan van Brabant, een geheim conclaaf plaats. Er heerst immers nogal wat naijver tussen de 7 machtigste families van Leuven, en de hertog ziet zijn machtspositie hierdoor bedreigd. Om alvast de familie Gillis een toontje lager te laten zingen, wil hij een nieuwe belasting op mout en hop invoeren. Hugo Pynnock wordt aangesteld als "meier", en zal instaan voor het invoeren en innen van de nieuwe cijnzen.
Ondertussen begint Demoniah's bende keet te schoppen en brand te stichten in de binnenstad van Leuven, zodat de hertog genoodzaakt is om een omvangrijke afdeling soldeniers daarheen te sturen. Johan strijd natuurlijk mee in de voorste gelederen, en staat al gauw oog-in-oog met Diederik en Jonax, 2 lieverdjes van Demoniah. Beide krijgen een lesje van onze held, en Jonax verraadt de ligging van het schuiloord van de bende. De Rode Ridder vertrekt spoorslags om Demoniah in te rekenen. Na het binnendringen van de woning wordt hij echter verrast door Diederik, die reeds terug op zijn positieven gekomen was. Gelukkig is ridder Godfried Johan gevolgd, en in een korte schermutseling wordt Diederik ontwapend.
Hij bekent prompt alles, en legt uit dat Demoniah van de verwarring gebruik wil maken om hertog Jan uit te schakelen. En inderdaad, met behulp van haar blaasroer baant ze zich een weg naar de vertrekken van de hertog, maar net als ze wil toeslaan komen Johan, Godfried en Diederik (die zich bekeerd heeft, en de kant van de "goeden" heeft gekozen) aansnellen en slaan het blaasroer aan diggelen. Demoniah kronkelt zich echter als een slang doorheen de schoorsteen, en ontkomt naar het dak van het kasteel. Johan en Godfried zetten een halsbrekende achtervolging in, maar zonder resultaat.
De volgende dag keren de ridders terug naar het kasteel van Horst, waar ze opgewacht worden door Lodewijk Gillis, een brouwer die steun zoekt om te bemiddelen bij hertog Jan. Magister Mordecaï, een alchemist die reeds een aantal albums lang op Horst vertoeft, heeft natuurlijk van de gelegenheid gebruik gemaakt om het bier van Gillis enigszins bij te werken, en heeft er een "schuimend, lekker en voedzaam brouwsel" van gemaakt, dat hij prompt zijn levenselixir noemt. Bovendien plant hij een voorstelling van deze nieuwe godendrank tijdens een grootscheeps bierfeest. Meer daarover in het volgend album, "De Bierkoning" …
Deze strip heeft volgens mij niet echt een verhaallijn, maar bestaat uit een aantal los aaneenhangende schermutselingen, achtervolgingen en vergaderingen. Eens te meer vraag ik me af waarom een duivelin met bovenmenselijke krachten als Demoniah zich bezig houdt met het orchestreren van pietluttigheden als een straatoproertje in Leuven. Biddeloo hinkt duidelijk op 2 benen: enerszijds wil hij Johan een plaats geven in de geschiedenis door hem te linken aan historische personages als Hertog Jan, maar anderszijds kan hij ook in deze "Horst-reeks" geen afscheid nemen van Demoniah. Alles wat ook maar enigszins misloopt in de omgeving van de Rode Ridder is steeds weer haar werk. Moest Johan op een morgen opstaan met stoelgangproblemen, dan zou daar zeker een boze bezwering van Demoniah tussenzitten, en zou Galaxa op de proppen komen met een laxatie-ritueel.
Het "masterplan" van Bahaal is toch al zo'n 140 albums lang het vestigen van zijn heerschappij over de hele wereld, maar hoe een burgeroorlogje in het Leuvense hiertoe kan bijdragen is mij niet helemaal duidelijk. Volgens mij moet Biddeloo een striktere scheiding aanhouden tussen zijn "Sword & Sorcery" verhalen en zijn pseudo-historische strips. Met deze vermenging van 2 stijlen is niemand gebaat.
11/1993
Deken Jacqui, een meester-kleermaker uit Leuven is op bezoek in Horst om Hugo Pynnock te voorzien van een nieuwe outfit, die past bij zijn hoge functie van Meier van Leuven (=belastingsontvanger). Na een ludieke modeshow, heeft Hugo eindelijk het geschikt kostuum gevonden, zodat hij met een sterke escorte naar Leuven kan vertrekken om de nieuwe belasting op mout en hop te innen. Het verschijnen van de Meier op de markt van Leuven doet onmiddellijk een opstootje ontstaan, en Hugo wordt bekogeld met tomaten.
Om zijn tanende populariteit op te krikken, besluit Hugo om een bierfeest te organiseren voor de bevolking van de stad. Deze feesten zullen o.a. de verkiezing van de bierkoning (via het afleggen van 3 proeven) en een praalstoet doorheen de stad inhouden. Bovendien brouwt Magister Mordecaï een nieuw soort bier, zodanig dat de Leuvenaars al hun zorgen (waaronder de nieuwe belasting) kunnen verzwelgen in een indrukwekkende hoeveelheid bier.
Als Johan terugkeert van een bespreking met Hertog Jan, wordt hij verrast door 2 schoeljes, die hem dank zij hun kogelboog gevangen nemen. Als hij tot zijn positieven komt, is hij geketend en torent Demoniah boven hem uit. Daarna ontspint zich een discussie van een pagina of 6 waarin Demoniah Johan probeert te verleiden tot de 'dark side of the force'. Ze trekt zelfs speciaal voor hem haar meest sexy jurk aan, maar Johan is niet te vermurwen : hij blijft Galaxa trouw.
Ondertussen is Johan's paard opgedoken zonder ruiter en prompt organiseert Meier Hugo een zoektocht naar Johan en beveelt dat iedere woning in Leuven ondersteboven gehaald moet worden. Onze sluwe Meier maakt overigens van de gelegenheid gebruikt om terzelfdertijd zijn belastingen te innen, hoe zou je zelf zijn?
Johan wordt echter niet gevonden. 's Anderendaags wordt de zoektocht afgeblazen want, er staan veel dringender zaken op het programma : met name de verkiezing van de bierkoning. De verkiezing gebeurt op basis van een behendigheidsproef (met een beker bier in de hand de rivier oversteken over een dun touw), een snelheidsproef (zo snel mogelijk een beker bier leegdrinken) en een uithoudingsproef (bier zuipen tot je er bij neervalt). Na deze stichtende vertoning, wordt Diederik (een ridder die zich in Album 147 aansloot bij de 'Bende van Horst') uitgeroepen tot de Bierkoning van Leuven.
Nu deze heikele kwestie van de baan is, kan men zijn aandacht weer toespitsen op de zoektocht naar Johan. Terwijl men nog bezig is met een uitgebreide discussie over de te volgen strategie, besluit Johan dat hij lang genoeg gevangen heeft gezeten : 'na uren zwoegen' slaagt hij erin om een schakel van zijn boeien los te wrikken. Daarna is het een fluitje van een cent om zijn 2 bewakers, de grappige poëten Janus en Manus, uit te schakelen en zich weer bij zijn vrienden te voegen. In één moeite door wordt het snood plan van Demoniah om het feestbier te vergiftigen (foei, foei !) verijdeld, simpelweg door ter plaatse te verschijnen
Net als zijn voorloper 'Het Levenselixir' heeft dit verhaal werkelijk niets om het lijf. De domheid van Demoniah's handlangers en de pietluttigheid van haar 'snode' plannen, zijn werkelijk stuitend. Zo heeft ze het nu in haar hoofd gehaald om de bierfeesten in Leuven eens lekker te verstoren ... als dat geen onmenselijk plan is. Voor zo'n delicht verschijn je heden ten dage voor één of ander VN tribunaal op beschuldiging van genocide.
Net zoals 'Het Levenselixir' is dit verhaal totaal niet gediend met de tusenkomst van de Duivelse Krachten, en was een ouderwetse 'whodunnit' misschien beter op zijn plaats geweest. Zo zou bijv. één van de door de belasting geviseerde families kunnen proberen om de bierfeesten te verstoren om Hugo Pynnock stokken in de wielen te steken. Blijkbaar hebben de vrienden van Johan een grenzeloos vertrouwen in hem, want i.p.v. verder te zoeken, genieten ze eerst een dagje van de bierfeesten, met een air van : 'Geen paniek, onze Rooie zal zichzelf wel bevrijden'. Wat hij prompt ook doet (Johan houdt er immers niet van om zijn vrienden te ontgoochelen).
Opmerkelijk:
2/1994
Het Hageland zucht onder een ware hittegolf. Johan kan die nacht de slaap niet vatten door de drukkende warmte en gaat wat rondzwemmen in de slotgracht. Nadat hij gedaan heeft met zwemmen ziet hij plots een zonderling lichtschijnsel en besluit dat te gaan onderzoeken. Bij dat licht ziet hij enkele Egyptenaren iets opgraven. Plots voelt Johan een scherp lemmet in zijn nek van een Numidische krijger, waarop hij zijn tegenstander velt en een verklaring eist voor wat er gebeurt. Op dat moment komt een tempelier, de commandeur van de nabijgelegen commanderij van Hauwaert, tussen en nodigt Johan uit mee te gaan naar de commanderij, waar hij een verklaring zal krijgen voor wat er gebeurt. Het opgegraven loden koffertje wordt zwaar bewaakt en met de grootste voorzichtigheid naar de commanderij gebracht. Ook de commanderij blijkt zwaar bewaakt door boogschutters op de muren en verschillende wachtposten. Johan wordt voorgesteld aan de grootkonstabel van de Tempelorde, Gonzaga de Eenoog en Aboe Hamed, een Egyptische hogepriester, de laatste ingewijde in bovennatuurlijke geheimen. Gonzaga doet Johan zweren om de waarheid die hij te horen zal krijgen absoluut geheim te houden.
Daarop begint Aboe Hamed zijn verhaal en vertelt over hoe de Egyptenaren onder de voet gelopen werden door de Romeinen, die belust waren op de schatten van de Egyptenaren. Hoewel ze wisten dat deze schatten beschermd waren door een vloek, drongen ze toch de graven binnen; en toen ze de graven verlieten met het gestolen goed stierven ze één voor één aan helse pijnen. Onder de Romeinse overheersing stierven veel Egyptische priesters en omdat hun kennis verloren dreigde te gaan, vluchtte hogepriester Ra-Hrj-Aa met o.a. het loden koffertje richting Brittannië. Door een storm op de Noordzee liep het schip echter op de klippen en enkel Ra-Hrj-Aa wist te ontkomen met het loden koffertje. Hij spoelde aan op de Vlaamse kust en na wat rondzwerven bereikte hij het Hageland, waar hij opgenomen werd in het midden van de druïden.
Terwijl Aboe Hamed zijn verhaal vertelt wordt de commanderij omsingeld door mysterieuze krijgers, die tot de aanval overgaan. Ondanks de pijlen van de boogschutters weten ze de muren van de commanderij te bereiken, waarop een harde strijd losbarst. Gonzaga vraagt Johan bij het koffertje te blijven om het te beschermen en zorgt voor wapenuitrusting voor beiden. De aanvallers slagen er niet in door te breken, waarop hun aanvoerder plots een glazen bol over de muur smijt, waaruit een gele damp opstijgt, en de verdedigers één voor één dood neerstorten. De aanvallers bereiken nu het middenplein, waar ze op de overlevende tempeliers stuiten die de ingang van de commanderij verdedigen. Doordat de aanvallers nu talrijker zijn weet een groep krijgers door te breken, en stoten op drie Egyptische dienaren en de lijfwacht van Aboe Hamed, die echter niet opgewassen zijn tegen de overmacht en vlug uitgeschakeld worden. Wanneer de aanvallers de deur, waarachter het koffertje zich bevindt, in stukken willen slaan, stormen Johan, Gonzaga en de commandeur naar buiten om de vijand tegen te houden. De aanvallers kunnen niet doorbreken, waarop de hoofdman beslist Johan uit te schakelen, door hem langs achter laf in de rug te treffen. De commandeur bemerkt het gevaar en weet op het nippertje in te grijpen en Johan te redden, maar hij valt hierdoor zelf onder het zwaard van de aanvoerder en sterft. Johan en Gonzaga houden hardnekkig stand en krijgen hun vijand langzaam maar zeker klein. De hoofdman probeert nog te vluchten, maar stuit op Johan die hem in een kort zwaardgevecht vlug weet neer te vellen. De strijd is gestreden: niemand anders overleefde de aanval.
Na afloop van de strijd vertelt Aboe-Hamed het geheim van het loden koffertje. In dat koffertje zit de groene steen, een overblijfsel van één van de twee tafels, waarop de tien geboden stonden die Mozes van Jahweh kreeg op de Sinaï en stuk sloeg toen hij zag dat de Israëlieten het gouden kalf aanbeden. Dit kwam terecht in handen van de Egyptische hogepriesters en bevat een krachtbron met onbeperkte mogelijkheden, waar misbruik van gemaakt kan worden. Het stuk moet dan ook teruggebracht worden naar de Sinaï. Hierop gaan Johan, Gonzaga en Aboe-Hamed onder begeleiding van een escorte naar Brugge om daar in te schepen. Wat ze niet weten is dat ze ondertussen opnieuw bespied worden door mysterieuze krijgers. Eenmaal aan boord van het schip wordt de reisweg besproken, waarbij vooral de Middellandse Zee gevaarlijk gebied lijkt te zijn, door enerzijds de Saracenen en anderzijds door Klingsor, gehuisvest in Kalot Enbolot op Sicilië en verantwoordelijk voor de aanval op de commanderij, en zijn roodharige gezellin Iblis. Wanneer het schip vertrekt worden ze gevolgd door de manschappen van Klingsor, maar wanneer de Magdala versterking krijgt van vier andere schepen, moet dat schip zijn achtervolging al vlug staken.
De reis verloopt zonder verdere problemen, maar eenmaal aan de “Zuilen van Hercules” (Gibraltar) aangekomen ziet de vloot de weg versperd door Moorse galeien en Barbarijse zeerovers, waardoor een treffen onvermijdelijk wordt. Een eerste aanvalsgolf wordt door de Tempeliersvloot meteen bekogeld met Grieks vuur, waardoor de vijandelijke schepen in lichtelaaie komen te staan. Maar een galei slaagt er toch in de Magdala te bereiken en in de poging om de Magdala te enteren ontstaat op het dek een zware strijd. Ook een tweede galei slagt er in de Magdala aan te vallen, waardoor het schip zich plots moet weren tegen een overmacht. Wanneer een groep aanvallers het achterdek van de Magdala bereikt, waar de katapulten opgesteld staan, bemerkt Johan het gevaar, en met enkele mannen dringt hij de tegenstanders terug tot ze de strijd moeten opgeven. Een vijandelijk schip werd echter uit het oog verloren en ramt met volle snelheid de Magdala, dat onmiddellijk begint te zinken. De andere tempeliersschepen schieten te hulp, maar al vlug wordt gemerkt dat Johan en Gonzaga onvindbaar zijn en een zoektocht levert niets op. De vloot zet zijn tocht verder, en net op dat moment duiken Johan en Gonzaga tevoorschijn tussen het wrakhout. De vloot is echter te ver weg en hulpeloos drijven Johan en Gonzaga rond op zee...
Het is duidelijk dat er gekozen werd voor een rustige opbouw van het verhaal. Tijdens het lezen heb je enerzijds het gevoel dat er veel gebeurt, en anderzijds dat het verhaal maar wat aanmoddert. Een tegenstrijdig gevoel dus, dat te verklaren valt door het feit dat sommige situaties weinig toevoegen aan het verhaal, niet uitgewerkt zijn en niet zorgen voor de nodige spanning waardoor je het gevoel krijgt dat het verhaal op een bepaald punt gebracht moet worden voor het vervolg op dit deel.
Dat dit album niet echt kan boeien komt doordat het hoogtepunt van dit album ligt bij de aanval van de commanderij, halverwege het verhaal. Daardoor heb je ook de indruk dat alles wat daarna komt enkel maar als functie heeft het verhaal te rekken. Denk bijvoorbeeld maar aan de manschappen die Johan en Gonzaga op weg naar Brugge bespioneren en het zwarte zeilschip dat de Magdala achtervolgt. Het beste werd blijkbaar opgespaard voor het vervolg, nl het extra-lange Klingsor.
5/1994
Op een najaarsochtend nadert een grote groep ruiters het kasteel Horst. Als blijkt dat het Tempeliers zijn, worden ze binnengelaten en naar Hugo Pynnock gebracht. De aanvoerder van de groep is de grootkanselier van de Tempeliersorde, Gonzaga. Hij is naar Horst gekomen om de mensen daar op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen van de rode ridder. Hij zegt dat Johan waarschijnlijk niet snel zal terugkeren. Hij vertelt over de strijd tegen Klingsor en de avonturen met de groene steen. Na de overwinning op Sicilië bleven de Tempeliers en Johan nog een tijd op het eiland om mogelijke handlangers van Klingsor uit te schakelen. Op een dag kwamen Johan en Gonzaga in een rumoerige kroeg aan. Daar waren ze in gevecht geraakt met een groep Bulgaarse zeelui, die een oude, blinde man geschopt hadden. Bij het verlaten van de kroeg zag een Bulgaar nog wel de kans om een mes te werpen. In plaats van Johan te raken, trof hij de blinde man. De blinde man zou sterven aan zijn verwondingen, maar vertelde nog wel aan zijn dochter, Eleni, over een reis die zij moest ondernemen. Ze kreeg een klein lederen buideltje van haar vader en beloofde haar herberg te sluiten en op reis te gaan. Op dat moment besloot Johan met Eleni mee te gaan. Na dit verhaal gehoord te hebben, kan Hugo Pynnock niet geloven dat Johan zich zo in een onbekend avontuur heeft gestort. Gonzaga zegt verder alleen te weten dat Johan en Eleni met een koopvaardij schip richting het Anatolisch hoogland, in het oosten van Turkije, zijn gegaan.
Op dat moment bevinden Johan en Eleni zich al lang op volle zee. Eleni vertelt Johan over haar vader. Hij was een zeeman die verre reizen maakte. Maar tijdens een van haar vaders reizen sloeg het noodlot weer toe. Eleni’s vader had gehoord van een schat in de binnenlanden van Turkije. Maar tijdens een sneeuwstorm kwamen bijna alle reisgezellen om. Hij zelf werd blind. Bij thuiskomst van vader hadden enkele Bulgaren van de schat gehoord. Ze waren oude bekenden van Eleni’s vader en wilden hem het lederen buideltje afhandig maken. Johan opent het buideltje en vind een landkaart en een steenschilfer. Met de landkaart kunnen de twee hun doel bereiken. De steenschilfer blijkt afkomstig van de legendarische Ark van Noë. Deze Ark zou door een groot monster bewaakt worden. Eleni’s vader ontdekte de ark in het Turkse hooggebergte, maar betaalde een hoge prijs; hij werd blind. Eleni wil nu ook de Ararat beklimmen om de Ark te vinden. Intussen wordt het koopvaardijschip achtervolgd door een Bulgaarse schip.
Niet veel later bereiken Johan en Eleni de eerste halte op hun reis. Het koopvaardijschip meert aan bij het eiland Cyprus. Johan vraagt daar aan graaf Amauray, bondgenoot van de Tempeliers, of de Bulgaren kunnen worden tegengehouden. De graaf belooft het schip enkele weken aan de ketting te leggen. Daarop vervolgen Johan en Eleni hun reis. Eleni vertelt aan Johan dat haar vader op zijn reis een betrouwbare gids bij zich had, Hagopian de Armeniër. Ze willen aan hem vragen of hij hen kan begeleiden op hun reis naar de Ark. Later meert het schip aan in de Turkse haven. Niet veel later worden Johan en Eleni in een donkere steeg door enkele mannen aangevallen. Johan overmeestert de aanvallers snel en de mannen druipen snel af. De zwaardkunst van Johan wordt snel opgemerkt door Bobbeyan, handelaar en aanvoerder van een grote karavaan. Hij vraagt aan Johan en Eleni of ze met hem richting oost-Turkije gaan. De twee stemmen hiermee in. Na enkele dagen vraagt Bobbeyan aan Johan waar zij naar toe gaan. Hij merkt dat ze een bijzondere reis maken en hij denkt als handelaar dat er wat valt te halen. Maar Johan laat niets los. Na enkele weken komt de karavaan dicht in de buurt van Dogoebayazit, het dorp van Hagopian de gids. Eleni en Johan besluiten de karavaan te verlaten en gaan verder alleen op pad. Bobbeyan is woedend en gaat het tweetal achterna.
In Dogoebayazit aangekomen, treft het tweetal een stervende Hagopian aan. Hij bekijkt het stukje versteend hout en hij hoort het verhaal van Eleni. Niet veel later staat de doodzieke Hagopian klaar om als gids Johan en Eleni naar de Ark te begeleiden. Aan de voet van de berg vertelt Hagopian dat hen drie hindernissen staan te wachten. De eerste hindernis wordt gevormd door ontelbaar veel giftige slangen die de weg versperren. Door een beet van een van deze slangen is Hagopian nu ziek geworden. Door enkele brandende lappen kan het drietal ongestoord naar boven gaan. De tweede hindernis zijn de bewoners van het gebergte, een horde wilden honden. Hagopian werpt ze wat stukken rauw vlees toe. Dit houdt de honden even bezig waardoor de drie verder kunnen. De laatste hindernis is het gevaarlijke klimaat op de Ararat. Het drietal besluit te gaan schuilen. In een grot treffen ze tussen enkele geraamtes een grote hoeveelheid kostbaarheden aan. Ze laden de schat in de zadeltassen van de paarden, die terug naar Dogoebayazit worden gestuurd. Even later hoort Johan gehuil. Hij verlaat de grot en treft Darko, de leider van de wilde honden in een ijskloof aan. Johan hakt de hond uit de kloof. Daarna keert de hond terug naar zijn groep. Hagopian zegt dat Darko deze redding niet zal vergeten.
Hierna trekt de groep weer verder. Door een plotselinge val ontdekt Johan per toeval in het gletsjerijs de Ark van Noë. Het drietal besluit bewijsmateriaal voor de buitenwereld mee te nemen. In een van de houten gangen ontdekken ze een enorme schat. Waaronder ook een ring die misschien wel aan Noë heeft toebehoord. Maar op dat moment komt Bobbeyan de Ark binnengelopen. Hij heeft de schat in de zadeltassen van de paarden al opgevangen en nu wil hij ook deze schat meenemen. Hagopian en Johan moeten de buit in Bobbeyan’s reiswagen laden en zoniet, dan wordt Eleni omgebracht. De drie moeten gehoorzamen en gaan aan het werk. Maar dan wordt de groep overvallen door de wilde honden. In paniek probeert de dikke Bobbeyan te vluchten, maar hij glijdt met z’n overbeladen wagen uit en stort in een diepe afgrond. Johan bedankt Darko, die nu voorgoed verdwijnt. Toch is het avontuur nog niet afgelopen. Het monster van de Ararat blijkt toch te bestaan. Een grote mammoet komt op het drietal af. Maar dan wordt de aardkost opengespleten en de mammoet valt samen met de Ark in een diepe kloof. Het drietal keert weer terug naar beneden, maar daar treffen ze opnieuw de Bulgaarse zeelui aan. Na een zwaardgevecht komt de rode ridder als overwinnaar uit de strijd. Eleni bedankt Johan en ze zal nu voortaan Hagopian gaan verzorgen. Als aandenken en als bewijs voor het bestaan van de Ark schenkt Johan haar de ring van Noë. Hierna verlaat de rode ridder het Ararat-gebergte.
Dit is het laatste deel uit de Horst-cyclus. In dit verhaal hoort Hugo Pynnock dat Johan niet meer zal terugkeren. De verhaallijn is in dit verhaal redelijk, maar er zitten een aantal minpuntjes in. Zo is het bijvoorbeeld wat ongeloofwaardig dat een stervende man een paar minuten later aan een levensgevaarlijke bergbeklimming begint. En op het einde van het verhaal moet het monster van Ararat nog even snel in het verhaal worden verwerkt. Hij komt te voorschijn, maar meteen daarna is hij alweer in een kloof verdwenen.
Verder is het wel weer een echt avonturen-verhaal. Een verslag van een reis vol gevaren met als doel het zoeken naar een schat. De tekeningen in dit verhaal zijn niet meer zo perfect als in de eerste 120 verhalen, maar ze zijn toch redelijk. Vooral strook 57, waarin Biddeloo met tekenen en zijn bekende kopieertechniek voor het eerst de Ark in het verhaal brengt, vind ik erg geslaagd. Leuk om te weten is dat Darko destijds Biddeloo’s eigen hond was. In februari 1992 overleed Koetchia, Darko’s moeder. Op dat moment tekende Karel Biddeloo strook 70 van het album ‘Prins der Duisternis’. Op die strook is Demoniah afgebeeld. Darko overleed in april 1998. Op die dag tekende Biddeloo strook 34 van ‘De boetelingen’. En ook op die strook is Demoniah te zien…
9/1994
Op een najaarsochtend nadert een grote groep ruiters het kasteel Horst. Als blijkt dat het Tempeliers zijn, worden ze binnengelaten en naar Hugo Pynnock gebracht. De aanvoerder van de groep is de grootkanselier van de Tempeliersorde, Gonzaga. Hij is naar Horst gekomen om de mensen daar op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen van de rode ridder. Hij zegt dat Johan waarschijnlijk niet snel zal terugkeren. Hij vertelt over de strijd tegen Klingsor en de avonturen met de groene steen. Na de overwinning op Sicilië bleven de Tempeliers en Johan nog een tijd op het eiland om mogelijke handlangers van Klingsor uit te schakelen. Op een dag kwamen Johan en Gonzaga in een rumoerige kroeg aan. Daar waren ze in gevecht geraakt met een groep Bulgaarse zeelui, die een oude, blinde man geschopt hadden. Bij het verlaten van de kroeg zag een Bulgaar nog wel de kans om een mes te werpen. In plaats van Johan te raken, trof hij de blinde man. De blinde man zou sterven aan zijn verwondingen, maar vertelde nog wel aan zijn dochter, Eleni, over een reis die zij moest ondernemen. Ze kreeg een klein lederen buideltje van haar vader en beloofde haar herberg te sluiten en op reis te gaan. Op dat moment besloot Johan met Eleni mee te gaan. Na dit verhaal gehoord te hebben, kan Hugo Pynnock niet geloven dat Johan zich zo in een onbekend avontuur heeft gestort. Gonzaga zegt verder alleen te weten dat Johan en Eleni met een koopvaardij schip richting het Anatolisch hoogland, in het oosten van Turkije, zijn gegaan.
Op dat moment bevinden Johan en Eleni zich al lang op volle zee. Eleni vertelt Johan over haar vader. Hij was een zeeman die verre reizen maakte. Maar tijdens een van haar vaders reizen sloeg het noodlot weer toe. Eleni’s vader had gehoord van een schat in de binnenlanden van Turkije. Maar tijdens een sneeuwstorm kwamen bijna alle reisgezellen om. Hij zelf werd blind. Bij thuiskomst van vader hadden enkele Bulgaren van de schat gehoord. Ze waren oude bekenden van Eleni’s vader en wilden hem het lederen buideltje afhandig maken. Johan opent het buideltje en vind een landkaart en een steenschilfer. Met de landkaart kunnen de twee hun doel bereiken. De steenschilfer blijkt afkomstig van de legendarische Ark van Noë. Deze Ark zou door een groot monster bewaakt worden. Eleni’s vader ontdekte de ark in het Turkse hooggebergte, maar betaalde een hoge prijs; hij werd blind. Eleni wil nu ook de Ararat beklimmen om de Ark te vinden. Intussen wordt het koopvaardijschip achtervolgd door een Bulgaarse schip.
Niet veel later bereiken Johan en Eleni de eerste halte op hun reis. Het koopvaardijschip meert aan bij het eiland Cyprus. Johan vraagt daar aan graaf Amauray, bondgenoot van de Tempeliers, of de Bulgaren kunnen worden tegengehouden. De graaf belooft het schip enkele weken aan de ketting te leggen. Daarop vervolgen Johan en Eleni hun reis. Eleni vertelt aan Johan dat haar vader op zijn reis een betrouwbare gids bij zich had, Hagopian de Armeniër. Ze willen aan hem vragen of hij hen kan begeleiden op hun reis naar de Ark. Later meert het schip aan in de Turkse haven. Niet veel later worden Johan en Eleni in een donkere steeg door enkele mannen aangevallen. Johan overmeestert de aanvallers snel en de mannen druipen snel af. De zwaardkunst van Johan wordt snel opgemerkt door Bobbeyan, handelaar en aanvoerder van een grote karavaan. Hij vraagt aan Johan en Eleni of ze met hem richting oost-Turkije gaan. De twee stemmen hiermee in. Na enkele dagen vraagt Bobbeyan aan Johan waar zij naar toe gaan. Hij merkt dat ze een bijzondere reis maken en hij denkt als handelaar dat er wat valt te halen. Maar Johan laat niets los. Na enkele weken komt de karavaan dicht in de buurt van Dogoebayazit, het dorp van Hagopian de gids. Eleni en Johan besluiten de karavaan te verlaten en gaan verder alleen op pad. Bobbeyan is woedend en gaat het tweetal achterna.
In Dogoebayazit aangekomen, treft het tweetal een stervende Hagopian aan. Hij bekijkt het stukje versteend hout en hij hoort het verhaal van Eleni. Niet veel later staat de doodzieke Hagopian klaar om als gids Johan en Eleni naar de Ark te begeleiden. Aan de voet van de berg vertelt Hagopian dat hen drie hindernissen staan te wachten. De eerste hindernis wordt gevormd door ontelbaar veel giftige slangen die de weg versperren. Door een beet van een van deze slangen is Hagopian nu ziek geworden. Door enkele brandende lappen kan het drietal ongestoord naar boven gaan. De tweede hindernis zijn de bewoners van het gebergte, een horde wilden honden. Hagopian werpt ze wat stukken rauw vlees toe. Dit houdt de honden even bezig waardoor de drie verder kunnen. De laatste hindernis is het gevaarlijke klimaat op de Ararat. Het drietal besluit te gaan schuilen. In een grot treffen ze tussen enkele geraamtes een grote hoeveelheid kostbaarheden aan. Ze laden de schat in de zadeltassen van de paarden, die terug naar Dogoebayazit worden gestuurd. Even later hoort Johan gehuil. Hij verlaat de grot en treft Darko, de leider van de wilde honden in een ijskloof aan. Johan hakt de hond uit de kloof. Daarna keert de hond terug naar zijn groep. Hagopian zegt dat Darko deze redding niet zal vergeten.
Hierna trekt de groep weer verder. Door een plotselinge val ontdekt Johan per toeval in het gletsjerijs de Ark van Noë. Het drietal besluit bewijsmateriaal voor de buitenwereld mee te nemen. In een van de houten gangen ontdekken ze een enorme schat. Waaronder ook een ring die misschien wel aan Noë heeft toebehoord. Maar op dat moment komt Bobbeyan de Ark binnengelopen. Hij heeft de schat in de zadeltassen van de paarden al opgevangen en nu wil hij ook deze schat meenemen. Hagopian en Johan moeten de buit in Bobbeyan’s reiswagen laden en zoniet, dan wordt Eleni omgebracht. De drie moeten gehoorzamen en gaan aan het werk. Maar dan wordt de groep overvallen door de wilde honden. In paniek probeert de dikke Bobbeyan te vluchten, maar hij glijdt met z’n overbeladen wagen uit en stort in een diepe afgrond. Johan bedankt Darko, die nu voorgoed verdwijnt. Toch is het avontuur nog niet afgelopen. Het monster van de Ararat blijkt toch te bestaan. Een grote mammoet komt op het drietal af. Maar dan wordt de aardkost opengespleten en de mammoet valt samen met de Ark in een diepe kloof. Het drietal keert weer terug naar beneden, maar daar treffen ze opnieuw de Bulgaarse zeelui aan. Na een zwaardgevecht komt de rode ridder als overwinnaar uit de strijd. Eleni bedankt Johan en ze zal nu voortaan Hagopian gaan verzorgen. Als aandenken en als bewijs voor het bestaan van de Ark schenkt Johan haar de ring van Noë. Hierna verlaat de rode ridder het Ararat-gebergte.
Dit is het laatste deel uit de Horst-cyclus. In dit verhaal hoort Hugo Pynnock dat Johan niet meer zal terugkeren. De verhaallijn is in dit verhaal redelijk, maar er zitten een aantal minpuntjes in. Zo is het bijvoorbeeld wat ongeloofwaardig dat een stervende man een paar minuten later aan een levensgevaarlijke bergbeklimming begint. En op het einde van het verhaal moet het monster van Ararat nog even snel in het verhaal worden verwerkt. Hij komt te voorschijn, maar meteen daarna is hij alweer in een kloof verdwenen.
Verder is het wel weer een echt avonturen-verhaal. Een verslag van een reis vol gevaren met als doel het zoeken naar een schat. De tekeningen in dit verhaal zijn niet meer zo perfect als in de eerste 120 verhalen, maar ze zijn toch redelijk. Vooral strook 57, waarin Biddeloo met tekenen en zijn bekende kopieertechniek voor het eerst de Ark in het verhaal brengt, vind ik erg geslaagd. Leuk om te weten is dat Darko destijds Biddeloo’s eigen hond was. In februari 1992 overleed Koetchia, Darko’s moeder. Op dat moment tekende Karel Biddeloo strook 70 van het album ‘Prins der Duisternis’. Op die strook is Demoniah afgebeeld. Darko overleed in april 1998. Op die dag tekende Biddeloo strook 34 van ‘De boetelingen’. En ook op die strook is Demoniah te zien…
11/1994
Kort voor zonsopgang komt het schip uit Vlaanderen in de haven in het zuidwesten van Engeland aan. De Rode Ridder, die op verzoek van Merlijn naar Engeland terugkeerde, gaat aan wal.
Zijn komst was echter gemeld. Een groep huurlingen, waaronder de omgekochte krijgsman Jobar, wacht hem in de steegjes van het havendorp in een hinderlaag op. Net voor de bende wilt toeslaan, wint het eergevoel van de krijgsman het van zijn geldzucht en waarschuwt Johan voor het gevaar. Door deze daad wordt hij wel zelf door zijn makkers neergesabeld.
In het daaropvolgende gevecht weert Johan zich dapper, maar uit de zijstraten snellen nog meer krijgers op het strijdgewoel toe.
Toch slaat hun overwicht opeens helemaal over: een man in kapmantel bliksemt de hele overmacht met zijn staf neer. MERLIJN!!
Onmiddellijk blijkt dat Merlijn gehaast is. Hij zet de Rode Ridder aan tot spoed. Wanneer die echter de zwaar gewonden Jobar wilt ondervragen, krijgt Jobar slechts ‘Je wordt misleid en verraden! Niets is wat het lijkt.’ over zijn lippen. Wanneer hij begint over ‘de zwarte meester…’ wordt hij onverbiddellijk door Merlijn doodgebliksemd.
Er zou geen tijd meer zijn voor ondervraging en de krijgsman zou hen anders aan zijn kompanen verraden hebben.
Met een voelbare spanning tussen beiden starten de twee hun tocht naar het slot ‘Lyonesse’.
Onderweg legt Merlijn uit waarom alles zo geheimzinnig verloopt: Koning Arthur, waarvan iedereen dacht dat hij op het slagveld sneuvelde (zie nr. 41 – De laatste droom) is na zovele jaren uit zijn comateuze toestand ontwaakt en maakt zich in Lyonesse klaar om zijn oude idealen opnieuw na te streven.
In Lyonesse aangekomen, weet Johan niet wat hij er van moet denken. Zijn oude vrienden, die ooit zijn idealen deelden, zijn compleet veranderd:
Soldaten die ongewapende bedelaars afranselen noemt Merlijn ‘een onbelangrijk voorval’, Guinevere lijkt de hoofden van alle krijgsmannen dol te maken (en is een pak anders gekleed, maar daar heb ik geen probleem mee) en Arthur zit te broeden op een Europese invasie.
Wanneer Johan naar zijn vertrekken is, overleggen de drie anderen. Uit hun gesprek blijkt dat de Rode Ridder met drie dubbelgangers en een zoveelste plan de Bahaal te maken heeft.
Intussen krijgt Johan op zijn kamer een rond een steen gewikkeld perkament toegeworpen. ‘Niets is wat het lijkt,’ is de weinigzeggende mededeling.
De bedelaar die de boodschap gooide, wordt echter door een torenwachter opgemerkt en meermaals door pijlen getroffen, bevecht hij zich met slechts zijn bedelstaf een weg naar de borstwering. Daar springt hij de diepte in en verdwijnt tussen de klippen in zee.
Ook Johan heeft het inmiddels aan de stok met de soldaten van Lyonesse. Vanop zijn kamer zag hij het hele voorval en wou de bedelaar ter hulp schieten. De kasteelwacht wou hem echter kost wat kost al een halve gevangene op zijn kamer houden.
Slecht met tussenkomst van Arthur en onder bedreiging van Merlijns toverstaf keert de orde weer.
Daarop vertelt Johan zijn vermoeden: Een man die geen grote hinder van pijlen ondervindt, omdat hij onder zijn kledij een maliën draagt en bovendien kan stokvechten, zou wel eens een vermomd ridder kunnen zijn in plaats van een bedelaar. Arthur houdt echter de mogelijkheid open dat het een spion van Bahaal is.
Vol vragen keert Johan naar zijn kamer weer…
In schril contrast met de bedelaars buiten houdt Arthur ’s avonds een feestje met de duurste gerechten en wijnen. Daar krijgt de Rode Ridder zijn nieuwe opdracht:
Arthur mist Excalibur, het symbool van zijn koningschap. Lancelot zou zich na Arthurs dood over het zwaard ontfermd hebben. Johan moet uitrijden en het mytische zwaard desnoods met geweld terugbrengen.
Diezelfde nacht gaat Johan, niet wetende dat hij gevolgd wordt, op zoek naar Lancelot en Excalibur.
Tegen het ochtendgloren bereikt hij de grotten aan de kust, waar Lancelot zich als kluizenaar zou teruggetrokken hebben.
Daar ontmoet hij de geheimzinnige bedelaar uit Lyonesse die niemand minder dan de vermomde Lancelot blijkt te zijn. Zijn boezemvriend waarschuwt de Rode Ridder voor Bahaals drie dubbelgangers. Samen gaan ze op weg naar het domein van Morgana, die thans Excalibur bezit.
De waterfee voorziet een treffen tussen Licht en Donker en geeft Excalibur in bruikleen om Bahaals leger te trotseren. Daarop trekken de twee wapenbroeders naar Tintagel, een ander burcht aan de Engelse kust en waar de echte Merlijn verblijft.
Onderweg botst het tweetal echter op hun achtervolgers, maar in een kort maar spectaculair gevecht rekent Excalibur genadeloos af met de zwaargewapende krijgers.
Hoewel ze ongemerkt vanaf een bootje op zee gevolgd worden, bereiken de ridders Tintagel, waar ze zowel oude vrienden als nieuwe bondgenoten ontmoeten.
Merlijn is echter getroffen door een ziekte en kan slechts genezen met behulp van zijn toverstaf, die nu in het bezit is van zijn dubbelganger.
Terwijl in Lyonesse het verkennersbootje verslag uitbrengt, bereiden Johan en Lancelot zich voor op hun missie naar Lyonesse met slechts één doel: de toverstaf herroveren.
Door terug te keren naar Engeland sluit Johan zijn Horst-periode dan uiteindelijk definitief af. In het begin van het vorige album zagen we nog een laatste maal Horst toen Gonzaga Johans vrienden gaat inlichten. Hoogst waarschijnlijk is ook Johan na zijn Ararat-avontuur wel nog naar Horst willen terugkeren, gezien hij bij het begin van dit album uit een Vlaams schip stapt.
Het verhaal op zich is zeker niet slecht te noemen, hoewel ik persoonlijk wel een gevoel zoals in ‘Excalibur’ heb. (misschien toevallig, maar ook daarin moet onze vriend het mytische zwaard gaan zoeken)
Men holt van plaats tot plaats en van gevecht naar gevecht, maar op het einde is er nog niets opgelost.
Misschien daardoor dat het verhaal nooit echt van de grond komt, maar de inkleuring en de bijgevulde boezem van Guinevere in 26.3 zorgen dat de strip op vlak van amusement al heel wat goed maakt.
Eigenlijk is het ongepast om dit album apart te bespreken, gezien het verhaal dienst doet als springplank voor de volgende vijf albums.
Dankzij dit album kunnen Johan en Lancelot nadien de toverstaf bemachtigen; dankzij dit album geraakt ‘De slavenmeester’ van start als Johan Excalibur terugbrengt; dankzij dit album raakt Johan op een iets geloofwaardigere manier dan de Kronieken terug met avonturen in Engeland
2/1995
Alvorens ten strijde te trekken, roepen de door Bahaal opgeleide dubbelgangers hun meester nog één maal op. De prins der duisternis is niet te spreken over het feit dat Excalibur hun ontglipt is. Hij waarschuwt er tevens voor dat er op hetzelfde ogenblik twee mannen vanuit Tintagel onderweg zijn om zich Merlijns toverstaf meester te maken en stelt voor om d.m.v. een list Excalibur te veroveren.
Diezelfde nacht krijgt Lyonesse bezoek van die twee mannen: Johan en Lancelot. Van het moment dat ze aan land komen, blijkt reeds dat ze verwacht worden. De schildwachten zijn zo waakzaam dat ze bij het minste onraad met een zonnespiegel het maanlicht versterken en de hele omgeving afspeuren. Eenmaal binnen lijkt de hele burcht haast verlaten en terwijl Lancelot de gang bewaakt, sluipt Johan naar Merlijns vertrekken. Daar zwaait de deur plots open en Merlijns dubbelganger wacht hem met de toverstaf in de aanslag op. De tovenaar legt het plan van Bahaal uit. Johan zal Excalibur moeten brengen in ruil voor het leven van zijn vriend Lancelot.
Intussen is diezelfde Lancelot op de gang maar net aan een andere val ontsnapt en is slaags geraakt met een troep soldaten. Door het kabaal in de gang is de duistere magiër echter even afgeleid en Johan ziet de kans om hem een glazen bolletje met slaapgas toe te werpen. Bedwelmd stort de valsaard neer en de Rode Ridder snelt, met de toverstaf in zijn bezit, zijn vriend ter hulp.
Wanneer Lancelot echter enkele ogenblikken verlamd word door de schoonheid van Guineveres dubbelgangster, wordt hij definitief overmeesterd. Johan is verplicht alleen te vluchten…
Wanneer hij op de kantelen komt, bemerkt hij dat de dag reeds aangebroken is en gebruikt de zonnespiegel om af te rekenen met zijn achtervolgers én de valse Merlijn, die weer bij kennis is en zijn toverstaf terugwilt.
Toch geeft deze laatste zich niet zomaar gewonnen en de tovenaar werpt zich al brandend op de Rode Ridder. Johan kan de aanvaller echter met de toverstaf opvangen en de brandende man wordt door zijn eigen vaart over de kantelen in zee gekieperd. Daarop springt onze held zelf naar beneden en zwemt terug naar zijn bootje. Achter zich hoort hij nog een woedend dreigement van Arthur: Lancelot zal sterven, tenzij Excalibur voor volle maan in zijn bezit is.
Eenmaal aan boord schrikt Johan zich nog eens halfdood. De halfverkoolde Merlijn-kloon klampt zich vast aan zijn schip, maar met één zware zwaardslag wordt de aangebrande tovenaar voorgoed verslagen.
De Rode Ridder komt helaas te laat in Tintagel. Merlijn is niet meer… Van zodra Johan Merlijn echter met de toverstaf aanraakt, keert de levensadem in de oude man weer en kan hij zijn vrienden weer met raad en daad bijstaan.
Ijlings slaat een wacht alarm, want een groot ridderschaar komt naderbij. De aanvoerder, de verraderlijke Lodogran van Camelard, eist in naam van Bahaal Excalibur op. Johan belooft hem het gegeerde zwaard te brengen.
Een tijdje later wordt de poort van Tintagel geopend. De Rode ridder stormt te paard en zwaar geharnast naar buiten. Met Excalibur in de hand stort hij zich op de verraste ruiterij en baant zich een weg naar de heer van Camelard. Lodogran kiest echter het hazenpad, maar valt tijdens zijn vlucht uit het zadel en wordt door zijn eigen vluchtende ruiterij verpletterd.
Daarop rukt de legermacht in Tintagel op naar Lyonesse, waar men inmiddels ook gaat vertrekken. De valse Arthur gaat immers Tintagel, de schuilplaats van de ‘rebbelen’, aanvallen.
Arthur, die door Bahaal de demon Infernator als lijfwacht gekregen heeft legt zijn krijgsplan uit en draagt Ber-Abbas, één van zijn bondgenoten, op om met zijn galeien een landing in de buurt van het slagveld uit te voeren.
Daarop rukt Arthur met zijn leger uit op veroveringstocht.
Van zodra haar gemaal weg is, trekt Guinevere naar de kerkers om Lancelot op te zoeken. Ber-Abbas, die zijn schepen blijkbaar zonder hem liet vertrekken, achtervolgt haar en tracht haar aan te randen. De tussenkomst van Lancelot, die vanuit zijn cel kon ingrijpen, wordt hem echter fataal en samen met de dubbelganster van de vorstin die hij ooit aanbad, ontvlucht de ridder Lyonesse…
Geruime tijd later wordt Arthur zowel het verraad van Guinevere als de komst van de riddermacht van Tintagel gemeld. Snel vormt men de linies om Lyonesse te beschermen. De daaropvolgende veldslag is ongetwijfeld één van de langste en bloedigste uit de hele Rode Ridder-reeks. Zowel vriend als vijand lijden zware verliezen en wanneer Arthur en Infernator op Merlijn afstormen, kan Johan nog maar net tussenbeide komen.
Door toedoen van Infernator valt hij wel uit het zadel en blijft even bewusteloos liggen. De valse Arthur grijpt naar het zo gegeerde zwaard. Van het ogenblik dat hij Excalibur in de hand voelt, begrijpt hij ineens de idealen van zijn voorganger. Spijt en eigenwoede maken zich van hem meester en in een poging om zijn fouten recht te zetten, hakt hij op zijn eigen strijders in.
De man wordt helaas laffelijk door de Infernator in de rug getroffen en de demon grijpt op zijn beurt naar het zwaard. De bij kennis gekomen Johan is hem echter voor en met Excalibur in de hand daagt hij de Infernator uit. Geruime tijd hakken de twee op elkaar in en bij de beslissende slag klieft Excalibur de helm van Infernator in tweeën. Uit het lege harnas stijgt de van woede vertrokken tronie van de prins der duisternis op.
Door de tussenkomst van Lancelot, die intussen het slagveld bereikte, en Merlijn, die de omstandigheden geschikt acht om de machten in zijn toverstaf aan te wenden, wordt de veldslag beslist.
De zegevierende krijgsmacht keert naar Tintagel weer en Arthurs dubbelganger krijgt een eervolle begrafenis, een vorst waardig.
Voor Lancelot gaat een oude droom in vervulling en sluit zijn Guinevere in de armen.
Voor Johan wacht echter nog één taak: het zwaard Excalibur aan Morgana terugbezorgen, maar dit kan nog wel een album wachten.
Zoals ‘De reisgenoten’ en ‘De twee torens’ één grote inleiding zijn voor de veldslag om Middenaarde in ‘De terugkeer van de koning’, zo zinkt ook ‘Lyonesse’, hoe goed ook, in het niets wanneer we er ‘De toverstaf’ bijhalen.
Eerst een spannende sneaker met Johan en Lancelot, dan een vlammend vuurwerk met de valse Merlijn en een doortrapt, maar stevig opstootje met Lodogran om uiteindelijk tussen Lyonesse en Tintagel alle miserie eens door te spoelen.
Alleen al voor de veldslag, die ik toch wel de mooiste uit de hele Rode Ridderreeks durf noemen, prijs ik dit album. De schitterende kleurovergangen en wazige inkleuring maken het alleen maar nóg mooier om zien.
Opmerkelijk vind ik wel de vele gelijkenissen met ‘De laatste droom’: Johan raakt bewusteloos op het slagveld, Bahaal sneuvelt door toedoen van Excalibur, Arthur sterft door de verraderlijke streken van de Prins der Duisternis en Lancelot komt weeral als laatste aan voor de veldslag.
Het kan gewoon geen toeval zijn dat ook dat album zo hoog geklasseerd staat.
Ik wil nog van dat!!!
6/1995
‘LENORE!!’ klinkt een afschuwelijke kreet in het holst van de nacht. De kelders van de ruïne baden in een licht maneschijnsel.
‘Lenore! Die pijn in mijn benen… Ondraaglijk… Ik wordt er gek van!!”
De gemalin van de heer van Camelard komt aangesneld met een drankje dat de pijnen van haar man slechts gedeeltelijk zal kunnen wegnemen. Vol wrok zet de zwartharige schone de gebeurtenissen van de voorbije maanden nog eens op een rijtje: het verbond met Bahaal, het slagveld waarbij Lodogran onder zijn eigen ruiterij vertrappeld werd, hoe hij het er amper levend doch kreupel vanaf bracht, de ondergang van de burcht toen de overwinnaar kwam plunderen…
Lodograns eerste zorg blijft echter zijn revalidatie. Door de zonderlinge Zhaky, die beloofde hem dat hij zich terug op eigen kracht zou kunnen voortbewegen, te ontbieden haalt hij zich echter alweer ellende op de hals. Zijn kale getrouwe bezorgt hem immers een zoveelste onaangename verrassing.
Plots weerklinkt Bahaals stem uit het haardvuur. Ook de prins der duisternis zint op wraak voor de nederlaag die hij voor de poorten van Lyonesse leed en wilt de Rode Ridder persoonlijk treffen. Bahaal heeft grootse plannen en Lodogran zweert hem trouw. In ruil zorgt de hellevorst voor Lodograns genezing en de herrijzing van Camelard.
De hele nacht zijn demonen druk met stenen in de weer. Bij het ochtendgloren is de hele vesting herrezen en hebben de heersers van Camelard een hele ridderzaal vol edelen. Zhaky verkreeg door de Prins der Duisternis een groter kennis van de geneeskunde en zal als lijfarts van Lodogran instaan voor zijn lichamelijk gezondheid.
Ogran, de rentmeester en vertegenwoordiger van Bahaal, bezorgt Lodogran de blauwdruk van Bahaals duivelse plan om definitief met de Rode Ridder af te rekenen…
Enkele weken later verlaat onze held Tintagel om het zwaard Excalibur aan Morgana terug te bezorgen. Hij weet echter niet dat hij vanuit het struikgewas wordt gadegeslagen. Van zodra zijn drie bespieders de ridder zagen passeren, slaan ze Stav, hun geboeide gevangene, halfdood om hem tegen Johans terugkeer op het bospad te leggen.
Inmiddels heeft Johan het domein van de waterfee bereikt en wanneer hij het water nadert, hoort hij Morgana’s bevelende stem die hem uitnodigt het water in te gaan. Verborgen achter een waterval vindt hij haar. Morgana waarschuwt Johan voor de plannen die tegen hem gesmeed worden. Hoewel ze de persoon niet bij naam kent, weet ze dat iemand voor dat doel Vlamingen in een slavenkamp bijeen drijft en dat alleen Johan zijn landgenoten kan helpen. Daarop neemt ze het mythische zwaard, dat zijn taak in ‘De toverstaf’ vervuld heeft, in ontvangst.
Op zijn terugweg treft Johan de zwaargewonde Stav aan. In de waan dat de arme man overvallen werd, neemt hij de gewonde, die een vlaming blijkt te zijn, mee naar Tintagel. Vanuit het struikgewas kijken enkele krijgers goedkeurend toe…
Vanaf het ogenblik dat de gewonde weer bij kennis is, onderwerpt Merlijn hem aan een stevig verhoor. De oude tovenaar hield tijdens Johans tocht een oogje in het zeil. Via zijn glazen bol doorzag hij het opgezette spel. Onder Merlijn’s dreigende ogen gaat Stav tot bekentenis over:
Samen met een hele hoop Vlamingen leed hij een slavenbestaan in een kamp in Wales. Als sterkste van de groep kreeg hij opdracht om de Rode Ridder te misleiden. De arme stakker kon niet anders dan gehoorzamen; ook zijn vrouw en kinderen worden in het slavenkamp onderdrukt.
Stav smeekt om zijn landgenoten hulp te bieden, maar Johan ziet af van een frontale aanval: een gewapende macht zou immers te veel argwaan wekken.
In het midden van de nacht verlaten Johan, Lancelot en Stav alleen Tintagel; op zoek naar het slavenkamp.
Nog maar net is het vastberaden drietal in de mistige nacht verdwenen of ook Guinevere maakt zich rijvaardig. Lancelots geliefde is nog maar net vertrokken of ook Merlijn besluit om vanop de achtergrond een oogje in het zeil te houden. Even later verlaat een man in kapmantel het stoere slot.
Dagen later en na een klein robbertje vechten en wat geschiedenisles onderweg, bereikt het drietal het slavenkamp. In het holst van de nacht dringen ze het kamp binnen. Op het eerste zicht lijkt iedereen reeds ingeslapen, maar onze vrienden hebben de slavenverblijven nog niet bereikt of een regen van pijlen suist hen om de oren. Tot Johans verbazing blijkt de leider van het slavenkamp niemand minder dan de doodgewaande Lodogran te zijn. Het dreigement van de Heer van Camelard om alle slavenverblijven in brand te steken is voldoende om de ridders te ontwapenen.
Stav wordt bij zijn familie opgesloten en Lodogran legt Johan en Lancelot het nut van het kamp uit: het is een grote valstrik die diende om Johan tot daar te lokken. Nu de Rode Ridder gevangen is, zullen hij en de andere Vlamingen vergiftigd worden. Onder de helse pijnen zal hij het lijden van zijn landgenoten moeten aanhoren en uiteindelijk zelf aan de ziekte bezwijken. Razend van woede gaan de twee ridders Zhaky, die het gif bereidde, te lijf. De wachters grijpen echter in en slaan de twee helden bewusteloos. De volgende morgen worden ze wakker in een paalhut en hebben een helse hoofdpijn. Ze zijn met het gif besmet…
Intussen moeten de Vlamingen buiten het kamp dwangarbeid verrichten. Plots worden hun bewakers één voor één neergeschoten. Een sluipmoordenaar!! Stav, die zich ook onder deze slaven bevindt, ziet zijn kans om met zijn gezin te vluchten. Ze worden echter opgemerkt door een groep soldaten. Een eerste aanval kan Stav nog afslaan, maar wanneer de ruiters hen dreigen te vertrappelen, lijkt hun lot bezegeld. Gelukkig komt op dat ogenblik de oude Merlijn op de proppen en bliksemt de hele ruiterij met zijn toverstaf neer. Om aan andere achtervolgers te ontsnappen, neemt Merlijn het gezelschap mee in het woud. Daar maken ze kennis met de sluipschutter. Hun mysterieuze helper blijkt Guinevere te zijn. De geliefde van Lancelot heeft echter slecht nieuws. Bij de verkenning van het slavenkamp, hoorde ze hoe slecht de toestand van Johan en Lancelot is en vreest voor hun leven…
Wanneer de nacht gevallen is, wendt Merlijn opnieuw de krachten in zijn staf aan. De oude man verheft zich in de lucht om even later op het dak van de paalwoning neer te strijken. Een korte ontlading van de toverstof verschaft hem toegang door de zoldering en dankzij het wonderbaarlijke wapen kan hij het gif in de ridders neutraliseren.
De volgende ochtend trekt Lodogran naar de paalwoning om de ridders nog één kwelling aan te doen: het afscheid van hun zwaard. Spottend kijkt hij op de roerloze lichamen neer en buigt zich tergend voorover. Plots voelt hij echter Johans sterke hand rond zijn nek. De ridders zijn met Merlijns hulp het gif teboven gekomen!
Vanaf dan gaat alles vrij snel: Johan en Lancelot bemachtigen hun zwaarden en Merlijn springt met zijn toverstaf tevoorschijn. In het daaropvolgende gevecht vernield Merlijn Zhaky’s gifketel en sticht her en der brand in het kamp. Lenore sneuvelt door een goedgemikte pijl van Guinevere terwijl de zwaarden van de beide ridders een bloedige tol eisen en ook Stav voor de vrijheid van zijn landgenoten komt vechten.
Even later is alle weerstand gebroken en maakt men zicht op voor een happy end: Lancelot en Guinevere vinden elkaar weer, de slaven hebben hun vrijheid terug en terwijl onze vier vrienden naar Tintagel terugkeren, smeulen de resten van wat ooit het kamp van de slavenmeester was, nog wat na.
Met dit album wordt een eerste drieluik uit Johans Tintagelperiode afgesloten. In het eerste, Lyonesse, ontving hij Excalibur om het Kwade te stoppen, vervolgens versloeg hij in ‘De toverstaf’ met het zwaard Bahaal en in dit album brengt hij het terug naar Morgana.
Het verhaal wordt langzaam opgebouwd. Bahaal spant zijn valstrik en deelt de kaarten, Johan en Lancelot vragen; Merlijn en Guinevere schuiven mee in het spel.
Opnieuw heeft men de kleuren zo prachtig gemengd en de tekeningen zo sfeervol ingekleurd.
Zo vind ik prent 70.1 (zelfs zonder witte kadertjes) heel wat mythischer dan ongeveer dezelfde situatie op het einde van ‘De veldtocht’. Soms schieten woorden gewoonweg tekort en laat je het, zoals hier, beter aan de magie van het tekenwerk zelf over.
Of bekijk gewoon de tekeningen en de spanningsopbouw van de eerste band. Moest Lodogran, ondanks de pijn in zijn benen,oog gehad hebben voor het tekenwerk, er klonk zowaar ‘MEESTERLIJK!!’ door de kelders.
9/1995
Nadat in het vorige album Lodograns slavenkamp op professionele wijze werd platgebrand, zijn onze vrienden in Tintagel toe aan een welverdiende rust. Hoewel Lancelot in de ogen van zijn Guinevere een oude, onbereikbare droom toch in vervulling ziet gaan, wordt zijn geest gekweld door de gedachten aan een episode uit het verleden. Hij vertelt zijn vrienden Johan, Guinevere en Merlijn het hele verhaal. Een historie uit de tijd van het Camelot van Koning Arthur:
Terwijl Johan lange tijd afwezig was, verscheen te Camelot de Graal en Merlijn zond alle Ronde Tafelridders op pad om deze legendarische beker, die thans in Montsalvat is, te zoeken.Zo begonnen alle ridders aan hun eigen queeste, vol listen en gevaren. Zo ook Lancelot…
Na de eerste twee hindernissen (een zwarte ridder en een moerasdraak) overwonnen te hebben, ontmoette hij echter een helpende hand: Trevrizent, de bewaker van het graalpad.
De kluizenaar zond de groene ridder de goede kant op en waarschuwde hem voor nog twee gevaren. De eerste zou een grenspaal, een baken, zijn dat tot nadenken stemt: een boomstam die aan de ene kant in volle bloei staat, terwijl hij aan de andere kant door een laaiend vuur wordt verteerd. Na een wekenlange zoektocht doorheen een armtierlijk landschap vond hij eindelijk het baken dat het raakpunt tussen het stoffelijke en bovennatuurlijke symboliseerd. In de verte dook plots Montsalvat op. Alvorens het graalkasteel te bereiken, moest nog een laatste hindernis overwonnen worden. Na de zogenaamde ‘Sprong van het Geloof’, dat in vele graalromans en zelfs Indiana Jones voorkomt, te hebben genomen, kwam Lancelot aan in het graalkasteel. Onmiddellijk werd hij verwelkomd door Trevrizent, maar haast even snel moet hij Montsalvat opnieuw verlaten. Door de verboden liefde die Lancelot koesterde voor zijn koningin, was er een smet op zijn ziel. De ridder werd niet waardig bevonden om nog langer in de nabijheid van de Graal te vertoeven en diende noodgedwongen naar Camelot terug te keren…
Ondanks de troostende woorden van Guinevere kan Lancelot zijn mislukking niet van zich af zetten. Een zware donderslag doet Merlijn echter bezorgd naar de donkere nachtelijke hemel kijken. Bij het spreken over de Graal spitsen ook de Duistere Machten immers steeds hun oren. Op hetzelfde moment krijgt Tintagel al bezoek van het Boze. Een gigantische vleermuis klampt zich vast aan de kasteeltoren en luistert de rest van het gesprek af.
Johan brengt de gedachte aan een nieuwe zoektocht ten sprake. Het vinden van de Beker zou het Kwade in deze donkere tijden een halt kunnen toeroepen en terwijl de vleermuis langs een kapotgebliksemd raam binnendringt, voelt Merlijn naast de dreiging van het Duister ook een andere aanwezigheid: een witte duif als teken van vergeving. Ook voor Lancelot ligt het pad van de Graal opnieuw open.
De binnengedrongen vleermuis verandert in een duivelsfiguur en trekt moordend door de donkere kasteelgangen, maar treedt onder bedreiging van Merlijns toverstaf uit de schaduwen en toont zijn menselijke gedaante: DEMONIAH!!!
Bij de ondervraging van de duivelin blijkt dat Bahaal reeds op de hoogte is van de op handenzijnde queeste. Met een stalen ring rond Tintagel zal hij een zoektocht naar de Heilige Beker onmogelijk maken. Wanneer Demoniah zich echter plots op Guinevere, die de Prins der Duisternis verraade, werpt, ziet Merlijn zich genoodzaakt de krachten in zijn toverstaf aan te wenden. Een ontlading van zijn fabuleuze staf slingert Demoniah door het venster, maar de machten van Bahaal reiken ver. Door het stukgeslagen raam zien de vier vrienden hoe een vleermuis Tintagel langs de zeekant ontvlucht…
Vanop de kantelen ziet men tevens dat Demoniah door een heuse vloot wordt opgewacht. Het is duidelijk dat Tintagel een beleg te wachten staat en onmiddellijk wordt de verdediging in een opperste staat van paraatheid gebracht. Intusen melden ook de verkenners dat de Metalen Ring, een heuse strijdmacht die Tintagel van de buitenwereld moet afzonderen, wordt gesmeed. In een poging om dit te vermijden trekt de Rode Ridder met een groep soldeniers de belegeraars tegemoet en gaat een bloedig treffen van start. Terwijl hijzelf in de bossen in een gevecht verwikkeld is, wordt Tintagel vanop zee met vuurballen gebombardeerd. Met behulp van de toverstaf stuurt Merlijn het Griekse vuur echter terug naar afzender en Demoniah moet noodgedwongen haar schepen naar volle zee zenden. Lancelot acht de toestand op Tintagel veilig genoeg om met een tweede bataljon soldeniers uit te rukken en zijn vriend ter hulp te schieten.
Deze kan de hulp goed gebruiken. Hij heeft nog maar net een eerste groep ruiters tot staan gebracht of een tweede bende krijgers meldt zich al aan. Door de plotse versterking van Lancelot slaan ze echter verward op de vlucht. Als tussen de schilden van de gesneuvelde vijanden niet alleen Bahaalsymbolen, maar ook schilden van de reeds maanden overleden Lodogran van Camelard worden gevonden, is de nieuwsgierigheid van beide vrienden geprikkeld en besluiten ze de gevluchte vijand te achtervolgen.
Na een tijdje komen de ridders de hoofdmacht van de belegeraars tegen. Tot hun grote verbazing wordt deze inderdaad aangevoerd door de Heer van Camelard, die ondanks alles zich uit zijn brandende slavenkamp wist te redden. Van hun verbazing bekomen, stelt Johan nog eens duidelijk dat niets of niemand de twee zal beletten de queeste aan te vatten. Er ontstaat een wilde achtervolging doorheen de bossen.
Door hun betere terreinkennis raken ze hun achtervolgers in het duister al gauw kwijt, voegen ze zich bij de soldeniers en keren langzaam terug naar Tintagel. Ondanks de waarschuwing van Guinevere, die de verraderlijke aanslag van Demoniah zag aankomen, raakt Lancelot nog net bij het binnenrijden van Tintagel gewond. Hoewel hij buiten levensgevaar is, zal hij echter niet in staat zijn om de zoektocht aan te vatten. Terwijl Guinevere zich over haar geliefde ontfermt, plaatsen beide kampen de stukken op tafel voor het bloedig treffen dat er zit aan te komen: de legers van Bahaal en Lodogran omsingelen in een weide boog Tintagel, terwijl Demoniahs schepen een eventuele uitval langs de zee afsluiten.
In Tintagel zet men werptuigen en kokende pek klaar en treft Johan de laatste voorbereidingen voor de zoektocht naar de Graal, die in het volgende album ‘De Graalkoning’ zijn beloop zal kennen.
In ‘Montsalvat’ keren we nog eens heel even terug naar die goeie ouwe tijd van Camelot.
Gelukkig voor velen gebeurt dit niet door de zo gehate Kronieken, maar door Lancelot zijn graaltocht via flashbacks te laten vertellen. Toen ik het verhaal als twaalfjarige snaak elke dag in de krant volgde, was het hele verloop echter niet volledig duidelijk, omdat Lancelots teugblikken voortdurend onderbroken worden. Op zich is dat helemaal niet erg, want het probleem zal ongetwijfeld aan de leeftijd gelegen hebben. Helemaal werd het opgelost toen ik met nieuwjaar met het album de ingekleurde versie kreeg. Daarin zie je immers haast onmiddellijk het verschil tussen heden en verleden door de inkleuring en, dat mag gezegd worden, die is alweer subliem.
Wie het niet wilt geloven moet maar eens naar de banden 49 en 50 kijken! Op de rechterkant van de kasteelmuur of de kruisboog komt de warmte van het Griekse vuur je haast tegemoet, terwijl je op de rug van de soldaten nog steeds de kilte van de nacht haast ziet liggen.
Beeld je het geheel dan ook eens in zwartwit in en aanschouw enkel het brutte tekenwerk van welleer, zoals het elke dag in de krant verscheen. Je ziet onmiddellijk waarom ik van deze albums reeds van jongsafaan weg was.
11/1995
Tintagel lijkt buiten spel gezet: Lancelot ligt gewond te bed en zal dus niet kunnen uitrijden om de Graal te zoeken, een levende Stalen Ring van krijgers sluit de trotse burcht af van de buitenwereld en de schepen van Demoniah maken ook een uitweg over zee onmogelijk. Onbegrijpend kijken Demoniah en de heer van Camelard dan ook toe hoe ’s nachts één enkel ridder het belegerde kasteel komt uitgestormd. DE RODE RIDDER!...
Roekeloos boort de zwaargeharnaste ruiter zich met zijn lans een weg doorheen de eerste groep omsingelaars die hem trachten te onderscheppen. Wanneer echter nog meer krijgers komen opdagen, lijkt het alsof Johan als een rat in de val zit. Plots lijkt het hele bos dat Tintagel omringd in brand te staan. Dol van angst lopen de handlangers der Duisternis alle kanten op, terwijl de dappere graalzoeker tussen de brandende versperringen en krijgers zijn weg naar de buitenwereld vindt.bDemoniah is dan ook woedend wanneer ze ontdekt dat geen enkel manschap brandwonden oploopt en het hele vlammenspel slechts bedoeld was om de Rode Ridder veilig doorheen de vijandige linies te brengen. Terwijl een nagenietende Merlijn vanop de kantelen van Tintagel het resultaat van zijn illusie overziet, zet Demoniah de achtervolging in. De duivelin heeft slechts één doel: Johans queeste doen misslukken.
Inmiddels heeft Johan reeds een ruime voorsprong uitgebouwd en bereikt hij bij het ochtendgloren de restanten van een overvallen dorp. In een van de uitgebrande gebouwen vindt hij Kunegonde. Zij smeekt de ridder om haar bloedverwanten, die door Satyr de rovershoofdman als slaven werden meegevoerd, te bevrijden. Hoewel de tijd voor zijn vrienden in Tintagel dringt, besluit hij haar te helpen en gaat met Kunegonde de rover in het gebergte opzoeken. Vanuit het smeulende dorp kijkt Trevrizent, de Bewaker van het Graalpad, de ridder goedkeurend na.
Na eerst met het grote slagzwaard op de geruiterde roversbende te hebben ingehakt, komt het tot een tweestrijd met de hoofdman zelf. In dit gevecht wordt Satyr uit het zadel geworpen en smeekt ongewapend om genade. Wanneer Johan echter opmerkt dat de hoofdman nooit zelf genade toonde, komt Trevrizent tussenbeide en waarschuwt Johan dat hij niet zomaar zelf een hulpeloze kan ombrengen. Johan duidt er van zijn kant echter op dat hij geenszins van plan is om een verslagen tegenstander af te maken.
De Bewaker van het Graalpad zend de roversbende weg en verzekert Johan dat zij hun straf niet zullen ontlopen, gezien ze de Zwarte Dood met zich meedragen. Na het afscheid van Trevrizent en Kunegonde zet Johan zijn queeste verder en legt aanzienlijke afstanden af.
Tegen valavond bevindt de ridder zich reeds middenin een moeras en wordt hij in het donker beslopen. Het blijkt Kunegonde te zijn die de ridder achterna gereisd is. Lang kan het tweetal niet bijpraten, want uit het mistige moeras komt een leger moerasduivels te voorschijn. De voorhoede zakt echter weg in het moeras en Johan zet zich schrap om de rest op te vangen. Wanneer Kunegonde haar mes neemt en de Rode Ridder in de rug wil aanvallen, reageert hij echter bliksemsnel en werpt haar in het drijfzand. Hij had het opzet van de verkleede Demoniah, die hem als vleermuis was achterna gevlogen, doorzien. De hele nacht vecht hij de moerasduivels van zich af en tegen de ochtend blijft geen enkele van zijn belagers nog over. Zijn tocht naar de Heilige Graal verderzettend, beseft Johan wel dat Demoniah zich uit het moeras zal weten te bevrijden en ze zijn tocht nog lastig zal maken.
Na een dagenlange trektocht ontmoet hij Trystram, een oud ronde tafelridder die de wapens heeft afgezworen, met zijn gevluchte stadsgenoten. De stedelingen willen echter niet geholpen worden en laten de ridder achter. Wanneer Trystram nog naroept dat door de schuld van krijgers de stad ten prooi gevallen is aan de Zwarte Dood, denkt Johan onmiddellijk aan Satyr met zijn bende en trekt op onderzoek uit.
Tegen valavond bereikt de Graalzoeker de verlaten en trieste stad. Slechts in het hoofdkwartier van de plunderaars brand nog licht en Johan staat net op het punt om gewapend binnen te vallen als Satyr door de deur naar buitenvalt. Zijn companen zijn reeds gestorven in helse pijnen en hijzelf smeekt de Rode Ridder om een snelle dood met het zwaard. Nog maar net heeft Johan zijn zwaard in de rovershoofdman geplant, of Demoniah schreeuwt het van de daken. De Rode Ridder is in haar valstrik getrapt! Door zich het leven van Satyr, die zij met de Zwarte Dood besmette, toe te eigenen, is hij de Graal niet waardig. Doch de pas verschenen Trevrizent stelt dat Johans daad een daad van barmhartigheid was en zijn zwaard vrij is van alle smet. Ondanks de woorden van Trevrizent twijfelt de ridder. Hijzelf is nu immers besmet en draagt de kiemen van de Zwarte Dood met zich mee.
Op aanraden van de Bewaker van het Graalpad gaat hij op zoek naar de Visserskoning. Indien aan hem de enige vraag die van belang is, wordt gesteld, zal de Zwarte Dood slechts een kwade herinnering zijn. Na dagenlang zoeken wordt Amfortas, de Visserskoning, gevonden. Hoewel Johan hem waarschuwt voor het besmettingsgevaar, nodigt de man hem uit in zijn bootje en biedt hem gastvrijheid aan. Onderweg is Johan getuige van de bovenaardse struik waar Lancelot over vertelde, maar langzaam maar zeker komt het bootje dichter bij de burcht van Amfortas, Montsalvat. Zijn vriendelijke gastheer is niet alleen Visserskoning, maar staat ook bekend als ‘de Graalkoning’.
Van zodra het bootje naast het Graalkasteel aanmeert, helpen dienaren Amfortas in een draagstoel. Het ontgaat de ridder niet dat dit gebeurd met hevige pijnen. Johan wilt vragen wat er scheelt, maar de aanwezigheid van de dienaren doet hem daartoe nog even wachten. De Graalkoning leidt de ridder naar de grote hal, waar hij wordt voorgesteld aan de overige bewoners van Montsalvat: de Tempeliers en Trevrizent. Groot is Johans verbazing als deze zijn gelaat laat toont. De Bewaker van het Graalpad blijkt zijn oude vriend Merlijn te zijn.
Na de kennismaking nodigt Amfortas allen uit aan tafel en terwijl iedereen in een diepe stilte afwacht of het wonder van de Graal zich zal voltrekken, valt het de Rode Ridder op dat zijn gastheer alweer door pijnen getroffen wordt. Door barmhartigheid gedreven zet Johan zich recht en stelt de ene vraag die van belang is: ‘Sire, wat is de oorzaak van uw lijden? Kan ik U op welke manier ook behulpzaam zijn?’ Verheugd en van zijn vloek bevrijd, veert de Graalkoning recht. Plots weerklinken hemelse harpen en engelenkoren en terwijl de hal vervuld wordt met de verrukkelijkste geur van duizend lentebloesems, voltrekt zich het wonder van de Graal voor de ogen van elke aanwezige.
Badend in het wonderlijke licht trekken de ridders hun wapenuitrusting aan en rijden met de macht van de Graal aan hun zijde uit om onderweg leven en gerechtigheid uit te dragen. In de dorpen waar de Zwarte Dood heerste, wordt genezing en nieuwe hoop gebracht en uiteindelijk wordt koers gezet naar het nog steeds omsingelde Tintagel. Daar wordt het wachten de heer van Camelard teveel. De marionnet van Bahaal wilt actie, wat hij dan ook nog dadelijk krijgt. Demoniah heeft hem nog maar net verwittigd van de komst van de Graalridders, of deze breken al door hun linies en lopen Lodograns troepenmacht onder de voet. Demoniah, die langs de lucht tracht te ontkomen, wordt door een meesterlijk schot van Merlijn aan flarden geschoten en hoewel Lodogran met zijn Lenore en Zhaky kon ontkomen, is de slag gewonnen.
De uitnodiging van Amfortas om in Montsalvat in te trekken, moet Johan weigeren. Hij is nog teveel aan zijn zwerversbestaan gehecht. De Graalkoning dringt echter niet aan; temeer daar hij weet dat Merlijn hem graag met een nieuwe opdracht wilt belasten. Na het afscheid van de Graalridders, keren Johan en Merlijn terug naar Tintagel, waar Guinevere en een herstelde Lancelot hen al van ver toewuiven. Daar bereiden ridder en tovenaar zich voor op hun nieuw avontuur, een zoektocht naar Avalon, het eiland der gelukzaligen.
Wie de recensies van de vorige albums reeds gelezen heeft, heeft ongetwijfeld al lang door dat dit één van mijn favoriete Rode Ridderperiodes is en het begint me zwaar te worden om niet in herhaling te vallen. Want wat kan ik nu nog zeggen?
In vind het tekenwerk alweer oogstrelend; de inkleuring is nog steeds het mooie concept van zijn voorgangers: Op heel de tekening wordt haast steeds een mengeling van twee kleuren gelegd. Door het in elkaar vloeienvan die kleuren en door te spelen met de plaats ervan wordt dit de dominante kleur Op deze manier wordt samen met het zwart van de inkting, een schaduw- en lichtspel gecreëerd. Prachtig gewoon om zien, om nog maar te zwijgen over het verhaal zelf.
Het is bekend dat Karel als geen ander zijn stripheld in bestaande mythes kon inwerken, maar met dit levert hij toch een haast bovenaards meesterstuk af.
Trevrizent, de Graalkoning die met zijn ziekte op die ene vraag in zijn graalkasteel zit te wachten, de dood van Satyr, de Stalen Ring, de Zwarte Dood,… Ik zou niet weten hoeveel elementen uit de Middeleeuwen, graalromans en symboliek in dit ene album verwerkt zitten. Gewoon fabuleus!!
2/1996
Nadat in het vorige album de Stalen Ring rond Tintagel verbroken werd, is de rust in het slot aan de westkust van Engeland weergekeerd. Toch blijft Johan benieuwd naar zijn nieuw avontuur waar Amfortas, de Graalkoning, het over had. Op een avond vraagt hij er Merlijn dan ook naar. Net op tijd, zo blijkt. De oude man heeft net een noodoproep van Morgana, de waterfee, ontvangen. De tovenaar doet het hele verhaal:
Avalon is niet alleen het eiland waar Morgana thans verblijft, maar ook de plaats naar waar men het lichaam van de overleden koning Arthur bracht. Reeds voor Arthurs dood had Merlijn met de waterfee een pact gesloten, waardoor Arthur na zijn dood naar het eiland der gelukzaligen zou overgebracht worden. Indien Morgana ooit hulp nodig had in de strijd tegen de Donkere Machten, dan zou de oude tovenaar haar bijstaan. Merlijn onthult tevens dat de waterfee haar deel van de overeenkomst nakwam en na het beslissende treffen met Bahaal (zie nr. 40 – De laatste droom) het lichaam van de overleden vorst meenam. Nu Morgana zijn hulp inroept, kan de oude tovenaar niet weigeren daarop in te gaan en vraag Johan hem te vergezellen. In het holst van de nacht verlaten twee ruiters de stoere burcht…
Vooraleer men naar het eiland, dat voortdurend van positie verandert, kan varen, maakt men op vraag van Merlijn een omweg langs Stonehenge. Slechts in de oude steenmassa kan Merlijn de exacte positie van Avalon aan de hand van de sterren bepalen. Nog voordat Merlijn klaar is met zijn berekeningen wordt het tweetal aangevallen door een bende krijgers onder het bevel van Lodogran van Camelard. Met pijl en boog weet de Rode Ridder de vijand een tijdje op afstand te houden en wanneer Merlijn een mistgordijn oproept, is het voor de twee niet moeilijk te ontsnappen en hun weg per boot verder te zetten.
De Prins der Duisternis roeit in zijn woede al zijn manschappen uit. Alleen Lodogran wordt gespaard, gezien de hellevorst nog plannen met hem heeft: slechts mensenogen kunnen het gelukzaligeneiland lokaliseren. Veilig in de klauwen van een vliegende demon scheert hij boven het water en achtervolgt hij het bootje van Johan en Merlijn. Eens hij de plaats van het eiland weet, keert hij weer om verslag uit te brengen aan zijn duistere meester.
Op het eiland aangekomen, maakt Johan kennis met de gelukzalige bewoners: XXX
Koning Arthur treffen ze echter aan bij het bed van een op stervenliggende Morgana. Dankzij de levensenergie van de toverstaf is ze echter al snel terug de oude. Na dit hartelijke weerzien begint men met de verdediging van het eiland op poten te zetten: iedereen neemt de verdediging van één van de kritieke punten voor zijn rekening. Bovendien heeft men dankzij Merlijn nog twee extra troeven: de toverkracht van de magiër verschaft iedereen voor één etmaal zijn oorspronkelijke wapens terug én Merlijn bezit zelf nog een geheim wapen in een mysterieuze aardenkruik. Arthur weet met zijn geluk geen blijf als het legendarische Excilbur na al die jaren terug in zijn handen schittert. Vastberaden wachten de in hun rust verstoorde gelukzaligen de gemeenschappelijke aanval van vliegende demonen en krijgers op. Overal zijn de gevechten hard en hevig en Lodogran, die als aanvoerder van de krijgers is meegekomen, weet met zijn woede geen blijf wanneer zijn krijgers er maar niet in slagen de hoofdtempel te veroveren. Bij het zien van de verrader van zijn oud vorst, stort de Rode Ridder zich onversagen op Lodograns krijgers en baant zich een weg naar de heer van Camelard. Lodogran, die al snel doorheeft dat aan Johan weeral geen houden meer is, rent laf weg. In een donkere zijgang blijft hij plots verschrikt staan. In het halfduister wacht Arthur hem met het schitterende Excalibur geduldig op…
Het treffen was even kort als hevig en een beslissende slag van Excalibur maait de voogd van Arthurs gemalin over de kasteelmuur. Voor de zoveelste keer is Lodogran niet meer…
Eindelijk acht Merlijn het ogenblik geschikt om zijn geheime wapen in te zetten en opent zijn aardenkruik. De zonet gekeerde wind staat goed en voert een gas doorheen de hele vijandige legermacht mee. De vliegende demonen worden verblind en slaan tegen Avalons bouwwerken te pletter of storten neer in zee, terwijl de krijgers zich op elkander werpen en elkaar uitmoorden.
Avalon is gered!
Na een tijdje keren de dappere ridder en de wijze tovenaar met een gerust hart en herinneringen aan een zoveelste avontuur terug naar de ‘gewone’ wereld.
De algemene score oordeelt er op het moment van schrijven anders over, maar persoonlijk vind ik van de zes Tintagelverhalen deze afsluiter het minst van al; waarmee ik zeker niet wil zeggen dat het een slecht album is. Het tekenwerk en de inkleuring zijn op niveau. Zo worden we onder andere getrakteerd op een adembenemend zicht op de grote vlakte van Salisbury en wordt Merlijns zicht door de telescoop een paar keer mooi in de paginaïndeling verwerkt.
Spijtig vond ik wel de zoveelste herrijzenis van de Heer van Camelard. Zo dreigend en zelfverzekerd als hij in ‘De toverstaf’ zijn wederoptreden maakte, zo snel begon hij me op den duur lichtjes te irriteren. Op vier albums tijd komt hij levend vanonder zijn ruiterij, springt hij als kreupele uit zijn zetel, overleeft hij zijn brandend slavenkamp en ontkomt hij ongeschonden het offensief van de Tempeliers.
Het begon een beetje teveel van het goede te worden en waarschijnlijk had Karel er ook wel voor een tijdje genoeg van. Op het mythische eiland laat hij Arthurs schoonpapaa sterven. Waarschijnlijk definitief, want de volgende keer dat hij Lodogran laat opduiken, is via de Kronieken.
Voor de rest vind ik het, zoals gezegd, toch een zeer degelijk album, maar toch net niet het allergrootste van Biddeloo’s hand.
1996
Bou-Akthar, een kleine havenstad aan de Noordafrikaanse kust. Een dame, Ysida, arriveert er op zoek naar hulp. In een donkere herberg denkt ze die te vinden doch daar wil men haar diamanten stelen. Gelukkig voor haar zijn de Rode Ridder en Chuck ook aanwezig en nemen het voor haar op. Ook Balin, Koron en Gunnar, drie huurlingen, mengen zich in het dispuut. Net voor deze partijen hun onderlinge strijd gaan uitvechten worden ze aangevallen door de Hü-Hüürs, een geduchte stam bergnomaden. Er ontstaat een woest gevecht waarin de Hü-Hüürs het onderspit moeten delven. Ze druipen af en de cafégangers besluiten deze achterna te gaan op zoek naar de man van Ysida, die daar ergens in een mijnschacht gevangen zit. Na een gevaarlijke tocht komen ze aan in de Duivelstuin en vinden er de man van Ysida. Ze bevrijden hem, vechten ondertussen nog wat met de Hü-Hüürs en vatten dan hun terugtocht aan. Alle niet-slechteriken, op Gunnar na, brengen het er levend van af en iedereen is tevree.
De Duivelstuin is een weinig originele, doch veel aktie en avontuur bevattende Rode Ridderstrip die enkele leuke knipoogjes (Tchampeen = champagne) afwisselt met woeste gevechten. Maar veel meer dan dit ook niet. Werd door KB waarschijnlijk beschouwd als tussendoortje en het is er aan te zien: veel clichés en weinig verrasingen. Het is al bij al een vrij doorsnee Rode Ridderverhaal die snel vergeten zal worden door de lezer.
9/1996
Kludde, de legendarische waterdemon teistert de streek rond Temse, medio 13e eeuw. Mens noch dier kan er zich nog langer veilig voelen. Alsof dit nog niet voldoende is krijgt Rodrick, de burchtheer, ook nog eens af te rekenen met de Tuysschers. Dit is een bende gokverslaafde rovers onder leiding van de illustere Torhak. Johan wordt om hulp verzocht, iets waar hij nog nooit verlegen om heeft gezeten. Met de hulp van zijn trouwe schildknaap Chuck bindt Johan de strijd aan met waarheid en fictie. De strijd zal harder worden dan onze held ooit had kunnen denken…
De waterdemon is een sterk fantasy album. Niet enkel krijgen we een monster eerste categorie voorgeschoteld (type Vrykolakas), ook de oorsprong van de bijnaam der Temsenaren wordt ons uit de doeken gedaan. De Tuysschers als rovers zijn een rechtstreekse aanklacht aan het gokken, een universele verslaving van heel wat mensen. In de middeleeuwen was het dobbelen een zeer populaire sport. Torhak heeft dat slim bekeken en stoelt zijn heerschappij op een solide basis van gokverslaafden die voor brood en spelen tot veel bereid zijn.
Kludde is best angstaanjagend… doorheen de strip overheerst dan ook een duistere, benepen sfeer. Even evenaart Karel Biddeloo de sfeercreatie die hij in Vrykolakas zo subtiel ten tonele voerde.
Cliché’s vinden we overigens evenzeer terug in dit album. Zo blijkt de rentmeester een dubbelrol te spelen. Gandolf a.k.a. Torhak wacht aan de zijde van de burchtheer zijn wraak met veel geduld af. Als zoon van een ter dood veroordeelde magiër is het een fluitje van een cent om Kludde weer onder de levenden te brengen. Nu ja… Levenden?! Beetje sneu wel, dat een monster als Kludde op de vlucht slaat voor wat weerkaatst maanlicht.
We kunnen ons niet van de indruk ontdoen dat Johan een goede geheimagent voor MI6 zou zijn (je weet wel… The name is bond…). Verrassend hoe hij toch steeds luistervinken van achter gordijnen en gesloten deuren tevoorschijn haalt. Iemand zin om de frequentie hiervan eens te tellen doorheen de reeks? Nuja, we kunnen dat makkelijk op zijn 6e zintuig afschuiven natuurlijk.
Zijn 7e zintuig dient ontegensprekelijk voor het aantrekken van vrouwelijk schoon. Amelberga… beetje oubollige naam voor dergelijke wulpse blondine. Jong, levenslustig en bovendien ook nog eens handig met pijl en boog. Jammer dat haar karakter niet dieper uitgespit werd. Chuck loopt er aanvankelijk wat verloren bij, maar weet zich op de valreep te herpakken en toch zijn broodnodige bijdrage te leveren.
Jaja, de Waterdemon is best de moeite waard, getuige ook de prachtige luxe uitvoering die rond dit verhaal uitgebracht werd. Johan op Vlaamse bodem… het blijft iets apart!
11/1996
“Stop maar met werken!”
Schel klinkt de commanderende stem van de opzichter naar de gravers onder hem. De hele archeologische rotssite aan de Ethiopische kust baadt in een roodgeel licht van de ondergaande zon die duidelijk maakt dat het duister weldra zal vallen.
“Hou er mee op, dan vertrekken we! Zo dadelijk is het donker en dan verschijnt het Zandspook!” Sommige gravers houden hun spade of houweel heel even rustig om de waarschuwing van hun oude opzichter te overwegen, doch na enkele ogenblikken schudden ze de raad met hoofdschudden weg en wijden zich opnieuw aan hun taak.
“Mannen, stop ermee! Ik ben weg en wie zijn leven niet moe is, doet er goed aan me te volgen!”
Het gejammer van de toezicht moe, richt Youssof zich op: “Hé, Achab!! Achab, jij bange wezel! Als dat Zandspook opdaagt, krijgt hij mijn houweel op zijn kop! Kom, mannen, doorwerken!”
Nog maar net heeft hij de woorden van de oude man weggelachen of allen horen het vreemde geluid. Een vreemd geluid. Dicht genoeg om het te horen, doch te ver om in de reeds opkomende schemering de bron te lokaliseren. Zonder het gevaar te zien, deinst Achab angstig achteruit.
Smalend komt Youssof uit de reeds diep uitgegraven put gekropen en trekt gewapend met fakkel en houweel de bergflank op. Helemaal alleen gaat hij op zoek naar de bron van het zonderlinge geluid…
Vallende stenen trekken zijn aandacht en hij besluit nog hoger te klimmen. Wanneer hij helemaal boven is, ziet hij tot zijn verbijstering dat een eind voor zich uit de aarde beweegt. Een insectachtig wezen graaft zich bliksemsnel uit de zandbodem omhoog. Het Zandspook baant zich een weg naar boven!!
Maar Youssof geeft zich niet gewonnen. Hij laat zijn fakkel vallen en slaat met zijn houweel hard toe; doch zonder resultaat. De paar slagen die Youssof kan uitbrengen kaatsen af op het harde schild van het monster en dan reageert het Zandspook. Met één verwoestende uithaal wordt Youssof meters ver weggeslingerd en suist een ravijn in.
In het duister reikt de ijzige kreet tot bij de andere gravers. Hoewel de schreeuw bij iedereen door merg een been gaat, krijgt niemand de tijd om over Youssofs verlies te rouwen, want in de verte ziet men het Zandspook reeds naderen. Een fractie van een seconde te laat slaan de werklui op de vlucht. Het monster heeft reeds een zware steunbalk bemachtigd en werp die met bovenmenselijke kracht op de groep vluchtende mannen. Enkel Achab, de opzichter, is ongedeerd en rent als een gek de woestijn in.
Achtervolgd door het Zandspook en met de moed der wanhoop perst de man alles uit zijn oude lichaam. Langzaam maar zeker wint de insectachtige terrein. Plots breekt het licht van de volle maan door de wolken heen en alsof het maanlicht hem afschrikt blijft het monster opeens staan. Uitgeput rent Achab verder tot hij opeens op een heuvel de gloed van een kampvuur waarneemt. Met een laatste krachtinspanning sleept hij zich tot daar, waar hem de tweede verrassing van de avond wacht…
Nog maar net bereikt hij het kampvuur of uit het duister ziet hij vlak voor zijn hoofd een pijl op zich gericht en klinkt vanuit de nabije duisternis een bevelende stem: “Geen verdachte beweging, kerel! Waarom sluip je rond ons kamp?” Met bevelende ogen kijkt Chuk, Johans schildknaap, de uitgeputte opzichter aan…
Wanneer Achab is uitverteld, vertrouwt Johan de man aan Chuks goede zorgen toe en trekt op onderzoek uit. Een nauwkeurig onderzoek van de plek des onheils geeft echter weinig antwoorden. Her en de liggen verminkte lijken, de steunbalken werden vernield en de pas gegraven kuil werd vernield. Het lijkt alsof het Zandspook als een mol in de grond verdween.
“Heer Johan?! Wij hadden niet verwacht u hier aan te treffen!”
Geschrokken draait de Rode Ridder zich om. Tegen de nachtelijke horizon kan hij maar net de profielen van een kleine ruiterschare onderscheiden. Wanneer de ruiters dichter komen, herkent hij Gonzaga de Eenoog. Net als Johan is de Grootconstabel der Tempeliers op weg naar Umm Hagar, waar beide heren een afspraak hebben met de Melchisedek, de nagash van het kleine dorpje. Na zijn oude vriend op de hoogte te hebben gebracht, rijden beide heren met de colonne ruiters de woestijn in. Wanneer ze echter bij Chuk aan het kampvuur aankomen, blijkt dat ook Achab de gruwelijke avond niet heeft overleefd. De spanningen van de voorbije uren vroegen te veel van de mans oude hart. Na de doden te hebben begraven trekt het gezelschap naar Umm Hagar, een klein christelijk koninkrijk in Abessinië.
Het is al lang middernacht wanneer de ruiters Umm Hagar binnenrijden. Onder het licht van de volle maan lijken de straten verlaten. Toch heeft Johan dat nooit bedriegende gevoel dat iemand hem achtervolgt. Wanneer hij even omkijkt meent hij heel even een donkere gestalte in een muurnis te zien wegduiken.
Ondanks het late uur worden Johan, Chuk en Gonzaga onmiddellijk door Melchisedek ontvangen. De nagash heeft immers een bondgenootschap met de Tempeliers gesloten om belangrijke archeologische opgravingen te verrichten. De overval op Melchisedeks werklui, die onder bescherming van de Tempeliers stonden, werpt een ernstige smet op hun bestand. Terwijl het viertal vergadert, sluipt op het tempeldak iemand behoedzaam rond. Een geheimzinnige vrouwengedaante dringt door een dakvenster naar binnen, sluipt naar de paleiszaal en luistert de gesprekken af. Even later gaat voor de nagash en zijn gasten een zwoel dansoptreden van start. Onder de vrolijke muziek worden de gesprekken over het trieste gebeuren echter voortgezet. Onopvallend mengt de mysterieuze vrouw zich tussen de danseressen en al dansend luistert ze elk woord van het gesprek af. Net als Gonzaga de nagash toevertrouwt dat zijn Tempeliers een geheim wapen bezitten dat met elke dreiging kan afrekenen, weerklinkt Johans stem door de gang: ‘Soldaten! Hierheen, snel!’. De Rode Ridder had onopgemerkt zijn gezellen verlaten om op inspectie te gaan en vond naast de trappen een wachtpost die de mysterieuze vrouw onschadelijk maakte toen ze het paleis binnendrong.
Onmiddellijk geeft Melchisedek het bevel om alle uitgangen af te zetten. In de verwarring van het voorval duwt de mysterieuze indringster een klein voorwerp in Johans handen en maakt zich ijlings uit de voeten. Ondanks de snel georganiseerde klopjacht wordt er van de vrouw geen spoor meer teruggevonden.
Verbaasd bekijkt de nagash het voorwerp dat de Rode Ridder ontving: een muntstuk met de beeltenis van de koningin van Sjeba op!
Snel vertelt de nagash het tweeduizend jaar oude verhaal van de koningin: haar bezoek aan en verhouding met de Joodse koning Salomo, hun gemeenschappelijke interesse in de kabbala en haar beheersing van de transformatie, de duistere leer om bestaande levensvormen te muteren. Vol opwinding bekijken de mannen het muntstuk opnieuw, want uitgerekend het terugvinden van de geheime kennis van Sjeba is het doel van de archeologische opgravingen in Melchisedeks woestijn. Het muntstuk bevestigt dat de legendarische stad geen mythe is!!!
Bij zonsopgang trekt een kolonne ruiters en lastwagens de woestijn in. Eén van de wagens is met zeildoek overspannen en het lijkt alsof de Tempeliers zich als een speciaal escort rond deze kar verzameld hebben. Het geheime wapen dat zich in de wagen bevind, zal de nieuwe graafploeg vergezellen.
Bij valavond bereikt de caravaan de plaats waar nieuwe opgravingen zullen worden begonnen en het kamp wordt opgeslagen. In gedachten verzonken verlaat Johan het kamp en wandelt een eindje de woestijn in. Plots hoort hij een vrouwenstem achter zich. De gesluierde vrouw beweert uit de harem van de nagash te komen. Ze beweert de schuilplaats van het Zandspook te kennen, maar zou de Tempeliers niet vertrouwen en vraagt daarom aan Johan om haar te vergezellen. Geblinddoekt gaat de Rode Ridder met de vrouw mee. Hij weet echter niet dat hij te maken heeft met de mysterieuze vrouw die de nagashs paleis binnendrong…
Van op een afstand volgt Chuk zijn meester, die nog steeds door de geheimzinnige vrouw wordt voorgeleid. Wanneer het tweetal echter een grottencomplex betreden, raakt hij hen uit het oog en besluit de Tempeliers te waarschuwen. Ijlings rent de schildknaap van de Rode Ridder naar het kamp terug. Opeens ziet hij, tot zijn eigen sprakeloze ontsteltenis, vlak voor zich het Zandspook uit de grond opduiken! Met het monster op de hielen rent Chuk voor zijn leven terwijl het gedrocht zich een weg baant voorbij toesnellende wachtposten.
Gonzaga schreeuwt om het geheime wapen. Onmiddellijk wordt het zeildoek verwijderd en wordt een zonderlinge metalen buis op de kar zichtbaar. Twee pogingen om het Zandspook met het kanon te raken zijn voldoende en het gedrocht wordt in talloze fragmenten uiteengereten.
Chuk brengt de Tempeliers naar de ingang van de grotten, waarin hij de Rode Ridder en zijn vrouwelijke gids zag verdwijnen, maar op de harde rotsbodem zijn geen sporen meer te vinden. Gonzaga besluit om met zijn ridders het hele grottencomplex systematisch uit te kammen. Voor alle zekerheid neemt hij het geheime wapen met zich mee…
Inmiddels zijn Johan en zijn mysterieuze vrouw al diep in de grotten doorgedrongen. Wanneer de vrouw zijn blinddoek wegneemt, kijkt hij tot zijn eigen ontsteltenis naar het laatste overgebleven bolwerk van het koninkrijk Sjeba. Verzwolgen door het zand aan de rand van de grottenheuvels bleef het voor mensenogen verborgen. Temidden van dit bolwerk regeert de tweeduizend jaar oude koningin nog steeds over het Oude Rijk.
Bij het betreden van het bolwerk valt het Johan op dat ze zijn gids met uitzonderlijke eerbied behandelen. De dame vraagt Johan om even te wachten. De koningin zal spoedig komen.
Even later betreedt ze het vertrek. Hoewel haar gezicht verborgen zit achter een gouden masker herkent hij haar aan haar stem. De mysterieuze dame en de koningin van Sjeba zijn één persoon!
De heerseres wenst Johan het Zandspook te laten zijn vanwege zijn interesse in de gedrocht. Gareth, de kapitein van haar paleiswacht, zal hem naar de kerkers waar het Zandspook verblijft, brengen. Tijdens de wandeling doorheen een uitgestrekt netwerk van in kalksteen uitgehouwen gangen vertelt Gareth over het Zandspook: de koningin heeft dankzij de mystiën van de transformatie een levensvorm gemuteerd om nieuwsgierigen uit de buurt van het Koninkrijk te houden. Naast het Zandspook dat de woestijn bewaakt, is er bovendien een tweede monster dat achter slot en grendel wordt vastgehouden.
De kapitein opent de kerker waar de tweede gedrocht gevangen zit. Lachend verklapt hij Johan nog dat het beest zich uitsluitend met mensenvlees voedt en duwt de Rode Ridder dan hardhandig naar binnen. Met grote snelheid komt het Zandspook dichter. Johan springt echter voor het monster opzij, waardoor het tegen de deur die Gareth nog niet heeft kunnen aflsuiten, aanvliegt en ziet kans om Gareth in zijn klauwen te grijpen.
Hoewel de kapitein Johan naar het leven stond, wenst de ridder uiteraard zijn ergste vijand niet zo’n lot toe en keert zich tegen het Zandspook.
Met het zwaard vermag hij niets tegen het zware pantser van het monster. Toch slaagt hij erin om de gedrocht lang genoeg af te leiden tot Gareth zich in veiligheid wist te brengen. Uiteindelijk weet hij ook zelf uit de kerker te ontsnappen en de kerkerdeur af te sluiten.
Een stervende Gareth kan de Roder Ridder enkel nog bedanken voor de hulp en waarschuwen voor de bovennatuurlijke krachten van de koningin. Op die manier zou ze haar onderdanen onderdrukken en de levenskrachten van haar uitverkorenen stelen. Naast het lijk van de kapitein zweert Johan diens dood te wreken…
Wanneer de Rode Ridder de angstaanjagende kerkers verlaat, wacht hem een onaangename verrassing op de trappen.
Een bende soldaten, aangevoerd door Joab, versperren hem de weg. Joab vreest immers dat Johan de volgende kapitein van de paleiswacht zal zijn en ziet zijn promotieplannen in gevaar komen. In het daaropvolgende gevecht weert de Rode Ridder zich heftig en weet elke aanval van de paleiswachters van zich af te slaan. Het zwaard van de ridder eist zelfs enkele gewonden, maar ook de wachters willen van geen wijken weten. Een bevelende vrouwenstem maakt echter een abrupt einde aan het gevecht. Bij het zien van hun vorstin stuiven de soldaten uit elkaar en vluchten weg.
De vorstin van Sjeba legt uit dat het voorval met Gareth beneden een proef was. Slechts één van hen zou terugkeren en haar uitverkorene zijn. Plots springt Joab, die verdoofd tussen zijn gewonde makkers op de grond lag, overeind en wilt de Rode Ridder in de rug aanvallen…
De koningin reageert echter bliksemsnel. Uit de oogkassen van haar gouden masker flitsen opeens twee lichtbundels weg en Johan slaakt een kreet van afgrijzen wanneer Joab door de lichtstralen tot stof wordt verpulverd. “Zo vergaat het allen die mijn plannen dwarsbomen, ridder!”
Na deze niet mis te verstane waarschuwing leidt de koningin langs de immense bouwwerken en immense zuilengalerijen doorheen het Oude Sjeba.
Tijdens de tocht valt het Johan op dat de onderdanen zich angstvallig verborgen houden en soldaten vanop elk gebouw toezicht houden. Wanneer de ridder hierover de koningin aanspreekt, dan wuift ze Johans waarnemingen weg en verandert ze snel van onderwerp door Zoroaf, haar waarzegger en geneesheer, voor te stellen. Daarop laat ze haar nieuwe uitverkorene naar de gastenkamers van het paleis brengen. ’s Avonds zou ze Johan uitnodigen voor het avondmaal met haar hovelingen.
In afwachting op het avondmaal wordt de Rode Ridder overmand door een grote twijfel: is de koningin werkelijk een wrede tiran of niet? Hij besluit niets te ondernemen alvorens hij zekerheid heeft. Plots bemerkt hij in de schaduw van een zijvertrek een insluiper en komt snel in actie. Hij grijpt de indringer bij de lurven en slaat hem met enkele mokerslagen half buiten westen. Het blijkt de waarzegger, Zoroaf, te zijn die onze held in het geheim wenst te spreken.
De oude man bevestigd Gareths beschuldiging en waarschuwt ook voor de veroveringsplannen die de koningin heeft. Volgens hem is er slechts één manier om haar macht te breken: ze moeten het masker, waarin haar ontzagwekkende macht schuilt, wegnemen!
Terwijl een paleiswacht via een geheim luik in de zoldering elk woord afluistert, wordt het plan gesmeed: Zoroaf zal tijdens het avonddiner het Zandspook vrij laten. Tijdens de daaropvolgende verwarring zullen ze het gouden masker zien te grijpen…
Korte tijd later begeven Johan en Zoroaf zich naar de feestzaal waar de koning hen reeds opwacht. Zij vraagt Johan haar trouw te zweren op zijn zwaard. Vooraleer de Rode Ridder zijn trouw zijn riddereer kan zweren, dient hij eerst te weten welke toekomstplannen de vorstin heeft en welke rol hijzelf daarin zal spelen. Zonder enige schaamte krijgt Johan te horen dat ze hem nodig heeft in haar veroveringsplannen om haar troepen aan te voeren. Hij krijgt bedenktijd tot na het avonddiner…
Meer moest de ridder echter niet horen. Tijdens de maaltijd geeft hij Zoroaf het afgesproken ten, waarop de waarzegger ongemerkt uit de zaal verdwijnt.
In de kerkers stoot hij echter op de paleiswacht die dankzij hun spion immers op de hoogte is van het complot. Met het blanke zwaard wordt Zoraof neer gehouwen…
In de feestzaal stelt Johan vast dat wachters de uitgangen afzetten en beseft dat hun plan verkeerd aan het lopen is. Op dat ogenblik wordt de zwaargewonden Zoroaf binnengebracht. Onmiddellijk houdt een gewapende groep krijgers Johan in bedwang en in haar woede om het verraad dreigt ze de Rode Ridder en Zoroaf te verpulveren met de vuurstralen uit haar ogen!
Uit de oogkassen van het masker straalt reeds een onheilspellend licht wanneer Zoroaf zich met zijn laatste krachten een wanhopige sprong naar de vorstin maakt. Krijsend strompelt de koningin achteruit als de oude man er in slaagt het gouden masker van haar gelaat te rukken. Daarop breekt de hel los: terwijl een blinde koningin van Sjeba een ontsnapte Johan, die zich door de linies van de paleiswacht een weg naar buiten vecht, voor zijn verraad vervloekt, voelt het Zandspook dat zijn meesteres in gevaar is en breekt uit zijn kerker!
De vorstin tast blind rond in de zaal. Net op het ogenblik dat ze het gouden masker heeft terug gevonden, breekt het Zandspook door de muren van de feestzaal heen en valt aan.
Soldaten, hovelingen en dienaren vluchten hals over kop voor het naderende monster. De Rode Ridder wilt de koningin nog hulp bieden, maar wordt door de doodsbange menigte teruggedrongen. De vorstin heft de vorstin heft het masker, dat onheilspellend schittert, omhoog en de volledige kracht van het masker vrij…
Een dreunende ontploffing rijt het paleis in stukken en vurige rookkolommen schieten in alle richtingen over de onderaardse stad. De Rode Ridder, die tijdig achter een zuil kon wegduiken, bleef als bij wonder gespaard, maar ook het Zandspook heeft de explosie overleefd, strekt zijn vleugels en suist de hoogte in om een duikaanval op onze held in te zetten. Plotseling slaat een projectiel tegen het gewelf van de grot. Geleid door de ontploffing van de stad zijn de Tempeliers net op tijd tot in de grot doorgedrongen en nemen met hun geheime wapen het Zandspook onder vuur. Het monster ontwijkt echter een nieuw salvo van het kanon. Even later beginnen echter grote delen van de grot in te storten.
Johan en de Tempeliers weten zich amper in veiligheid te brengen. Zowel het Zandspook, het geheime wapen als de mythische stad Sjeba worden voor eeuwig onder het ingestorte gewelf bedolven.
Het enige wat men aan het avontuur overhoudt, is Johans gouden munt...
Na het lezen van het album blijf ik met een dubbel gevoel achter.
Enerzijds neemt het album een krachtige start en wordt de spanning aanvankelijk langzaam opgebouwd door een mengeling van actie en mysterie.
Anderzijds valt het plot van het verhaal wat tegen door het vroegtijdig wegvallen van de dreiging uit het begin en de wat simpele manier waarop alsnog een tweede monster wordt geïntroduceerd.
Toch bezorgt Johans complot met Zaroaf het verhaal nog voldoende spanning, zodat ook de aanloop naar het geweldadige slot nog voldoende wordt gedragen.
Mijn oordeel: een degelijk album, maar op het sterke begin afgaand, had er meer in gezeten.
2/1997
De jonge schapenhoedster Maryssa wordt achtervolgd door een meute bloeddorstige wolven, als plots een aantal vuurpijlen het ongedierte op de vlucht jagen. De pijlen zijn afkomstig van een krijger in een rode tuniek: Johan, de Rode Ridder. Johan is in de streek omdat hij een aantal bizarre geruchten, die de ronde doen over de Walburgis-abdij, wil onderzoeken. Naar verluidt, zou een duivelsaanbidder ingemetseld zijn in de kelders van de abdij en zou zijn geest er nog rondwaren. Johan is natuurlijk van geen kleintje vervaard, en begeeft zich naar de vervallen abdij. Zijn boog en pijlenkoker staat hij af aan het jonge herderinnetje, zodat die zich kan verdedigen tegen eventueel terugkerende wolven.
Zodra hij op het terrein van de abdij is, ziet hij een stoet van geestelijken, die een doodskist in een crypte laten glijden. Johan's nieuwsgierigheid is gewekt, en even later dringt hij de crypte binnen. De doodskist blijkt vol kostbaarheden te zitten, en de grafkelder is een ware schatkamer. Het rondneuzen van Johan wordt echter niet op prijs gesteld, en al gauw raakt hij slaags met enkele monniken, die allen een wapen dragen onder hun pij. De geestelijken worden echter tot de orde geroepen door Vader Victorius, die een verklaring geeft voor de wapendracht van zijn volgelingen en voor de kisten vol goud.
Tijdens een wandeling door de abdij vertelt hij de geschiedenis van de Obscurant, die eeuwen geleden na een hevige strijd levend ingemetseld werd. Een magisch zegel op de muur van de crypte moet de kwade geest gevangen houden, maar de macht van de Obscurant neemt stilaan toe, en de gevangenis begint barsten te vertonen. 's Nachts weerklinkt er een uitzinnige schaterlach doorheen de kelders van de abdij. De muur van de crypte is roodgloeiend, en spat uiteen wanneer de vertrouwensmannen van Vader Victorius deze willen afkoelen met wijwater. Het magisch zegel ligt in scherven uiteen, en de Obscurant heeft vrij baan.
Tot overmaat van ramp blijken de gewapende monniken een roversbende in dienst van Bahaal te zijn. Ze kunnen de Rode Ridder op een lafhartige manier overmeesteren en vastgebonden in de kelders van de abdij moet hij de triomfantelijke intrede (of beter "uittrede" ) van de Obscurant gadeslaan. De boeven zijn van plan om Johan in te metselen in de crypte van de Obscurant, als plots Maryssa tevoorschijn springt en Johan's bewaker uitschakelt met een goedgerichte pijl. Samen binden ze de strijd aan met het schurkengebroed.
Johan merkt op dat Maryssa wel zeer goed met pijl en boog kan omgaan, en al gauw toont ze zich in haar ware gedaante: Galaxa, fee van het licht. Door haar aanwezigheid ligt Bahaals macht aan banden, en een duel tussen Johan en de Obscurant vangt aan. Deze is echter geen partij voor de Rode Ridder, en neemt al gauw de benen. De 3 vertrouwelingen van Vader Victorius kunnen hem echter op een ludieke manier tot staan brengen en uitschakelen. De trawanten van de Obscurant kiezen eveneens het hazepad, maar vallen buiten de abdij ten prooi aan Galaxa's wolven.
"Catacomben" is een zeer klassiek RR-avontuur, waarbij Galaxa en Johan samenwerken om een hulpje van Bahaal in het stof te doen bijten. Het verhaal bevat bovendien een humoristische noot in de vorm van de 3 vertrouwelingen van Vader Victorius, die een nogal hoog York-en-Muulsh gehalte hebben.
5/1997
Een schip met een select groepje opvarenden (de Afrikaanse prins Tulak, de Aziatische despoot Foe-Yong, de Osmaanse vorst Raxi en de helblonde avonturierster Skaara, alle met hun respectieve lijfwachten) is op weg naar een eilandje voor de Afrikaanse kust. Ze worden hartelijk ontvangen door Kygar en Ugur, 2 individuen die zich onledig houden met het organiseren van duurbetaalde mensenjachten. Na een overvloedige maaltijd en een rondleiding in de privé-verzameling mensenhoofden van Ugur, maken de deelnemers zich klaar voor de jacht.
Eerst keuren ze het " wild " : Goran, een huurling, heeft zich vrijwillig - d.w.z. tegen forse betaling als hij de jacht overleeft - gemeld als prooi. Daarna demonstreert elke deelnemer zijn favoriet wapen, variërend van een werpspeer over een boemerang tot een slinger met explosieve bolletjes. Nog één formaliteit belet de start van de mensenjacht : alle deelnemers moeten zich bekend maken, en tot nu toe heeft de lijfwacht van Skaara steeds zijn helm opgehouden. De ervaren rotten onder ons hadden de rode tuniek en het wereldberoemde zwaard onder de blauwe cape al lang herkend : het is natuurlijk niemand minder dan Johan, de Rode Ridder.
Goran krijgt een kleine voorsprong, en het tot de tanden gewapende groepje van jagers en spoorzoekers begint de jacht. De prooi weet al snel één van de spoorzoekers te ontwapenen, maar trekt hierbij de aandacht van Foe-Yong, die prompt een donderbol lanceert met zijn slinger. Goran weet op het nippertje te ontkomen, terwijl Johan - onder het mom van het hinderen van een concurrerend jager - Foe-Yong neerslaat vooraleer hij nogmaals kan vuren. In het daaropvolgend geharrewar wordt Foe-Yong's lijfwacht gedood door Skaara.
Dit ingrijpen zorgt natuurlijk voor de nodige spanningen in de groep, zodat Johan en Skaara besluiten om op eigen houtje door te gaan. 's Nachts proberen ze de concurrerende groep af te luisteren, maar worden betrapt door Foe-Yong. Hij wordt echter ontwapend, en daarna terechtgesteld door Skaara met één van zijn eigen donderbollen. Hierdoor maken Johan en Skaara zichzelf compleet onmogelijk voor de overige jagers, en worden gedegradeerd tot "wild".
De volgende morgen speuren de jagers in het moeras naar hun prooien, als Skaara plots uit het ondiepe water tevoorschijn springt, en Tulak neerslaat in een tweegevecht. Vooraleer hij het tijdelijke wisselt met het eeuwige toont Skaara hem - net zoals bij Foe-Yong - haar medaillon, om haar wraak toe te lichten. Even later valt het groepje jagers in een hinderlaag, en een aantal spoorzoekers wordt neergeveld door goedgerichte pijlen. Hierop zetten de overige spoorzoekers het op een lopen, zodat slechts 3 jagers overblijven - Kygar, Ugur en Raxi.
Op de vulkaan van het eiland volgt uiteindelijk de grote apotheose en vinden Kygar en Ugur op een gruwelijke wijze de dood. Daarna wordt het plot volledig uit de doeken gedaan, maar om de "spankracht" van het verhaal intact te houden, zal ik dit niet opnemen in dit verslag.
Dit verhaal is behoorlijk goed, vooral omdat de verschillende karakters die erin voorkomen degelijk uitgewerkt worden, en elk een deel van het verhaal "dragen". Bovendien bevat de strip enkele mooie vechtscenes, waardoor het groepje jagers langzaam maar zeker uitgedund wordt. Al bij al een vlot leesbaar ridderavontuur dus.