Roberg voer samen met zijn gezellen voor de Ierse westkust toen hun schip, een Vlaamse kraak, in een storm terecht kwam.  De kapitein dacht in de storm de stormhoorn van een haven te horen en richtte zijn koers hierop.  Hierdoor liep hij echter in de val van Etain en Balor van Slot Taran.  Het schip liep op de klippen.  Enkel Roberg en twee andere ridders overleefden de schipbreuk door zich aan wrakhout vast te klampen.

De dag daarop werden ze door Johan en Etain op een uitstekende rots voor de kust gevonden.  Terwijl Etain beweerde hulp te halen zwom Johan naar het drietal toe.  Nog voor hij hen kon bereiken werden ze aangevallen door zeearenden.  Samen met Johan konden ze de dieren echter afslaan.  Etain keerde weer met enkele vissers die hen met hun sloepen op het vasteland hielpen.  Ze nodigde het moedige gezelschap uit op het Slot van Taran.

Haar broer, Balor, kon hun aanwezigheid minder appreciëren en staat er op dat ze vertrekken.  Roberg wil deze belediging echter niet ongestraft laten voorbij gaan en treedt met Balor in duel.  Balor, die zijn verlies niet kan verkroppen, wil hem met zwaard in de rug aanvallen.  De Rode Ridder komt echter tussenbeide, maar raakt hierbij gewond.

Balor weigert nog langer in het huis van een dergelijk iemand te vertoeven en vertrekt met zijn twee gezellen.  Johan, die op het slot blijft om van zijn verwondingen te genezen, geeft hem de raad om bij Komec onderdak te zoeken en op hem te wachten hij hen kan vervoegen.  Bij Komec hoort het drietal achter over het mysterieuze Land der Galmende Kinkhoorns.  Ze vermoeden dat ze voor de kust van dat land schipbreuk leden en besluiten op ontdekking te trekken.  Wanneer Johan hen korte tijd later achterna reist, vindt hij hun verminkte lichamen terug; vastgeboden aan reusachtige kinkhoorns en overgeleverd aan de zeearenden.