Vanuit de wachttoren van haar dorp merkte Allis als eerste de komst van Malfrat de Wrange en zijn manschappen op en liet Knut, haar vriend alarm slaan. Bij het dorp aangekomen is ze net op tijd om het boosaardig heerschap in het harnas te jagen en zich in het woud terug te trekken. In haar schuilplaats onder de oude meidoorn krijgt ze een visioen van Johan die haar benadrukt om de zeer belangrijke woorden 'non dormit, qui custodit' te onthouden.
Later staat de Rode Ridder plots voor haar deur om een onderdak voor de storm te vragen. De ridder beschermt haar tegen bijgelovige dorpelingen en maakt aanstalte om zijn weg verder te zetten. Wanneer hij afscheid neemt, herinnert Allis zich de woorden uit het visioen en roept ze de ridder toe. Onbegrijpend kijkt hij de jonge dame aan en gebiedt haar plaats te nemen achteraan op zijn paard. Merlijn waarschuwde hem immers dat ooit iemand zijn pad zou kruisen en de woorden zou uitspreken. Die persoon moet hij onmiddellijk naar Camelot brengen.
Allis trekt met Johan mee. Onderweg worden ze echter opgespoord door de handlangers van Malfrat de Wrange. Eén van hen lokt Johan weg van hun onderkomen en houdt hem voldoende lang aan het lijntje om zijn kompaan de tijd te geven het meisje te ontvoeren.
Na Allis uit Malfrats klauwen te hebben bevrijd, vangt Johan opnieuw de reis naar Camelot aan. Gedurende de hele reis voelen ze echter de hete adem van Malfrat in hun nek. De norse heer voelt zich immers betoverd door de jonge Allis en meent haar uit de weg te moeten ruimen om zich van een ijzige kou te kunnen bevrijden.
Tijdens de tocht naar Camelot confronteert ze Johan met de vragen over het ridderschap waar hij door de kruistochten zelf mee worstelt.