1975
Als Johan in Camelot arriveert blijkt de burcht verlaten op Merlijn na, op wiens verzoek Johan naar Camelot is gekomen. Johans vermoeden dat er iets ernstigs aan de hand moet zijn wordt al snel bevestigd: de door Merlijn opgeroepen Galaxa neemt met haar kortdurende verschijning niet alleen Johans neerslachtigheid weg die Merlijn zo scherp had waargenomen, maar ze kondigt ook aan dat er die nacht een "vreselijke strijd tussen goed en kwaad" beslecht zal worden. Merlijn weet er meer van en vult aan dat die strijd zal plaatsvinden in het Nimfenwoud waar de duivelaanbidders (een volgens Merlijn al sinds de oertijd bestaande sekte waarvan de leden tot doel hebben chaos in de wereld te brengen) op hun heer en meester wachten. De duivelaanbidders worden verzameld en geleid door niemand minder dan... Bahaal.
Op weg naar het Nimfenwoud geeft Merlijn meer details over deze plaats (een magisch en weinig bekend gebied, slecht op bepaalde tijdstippen toegankelijk). Johan laat de vermoeide Merlijn achter en arriveert als eerste in het Nimfenwoud waar hij meteen een bosnimf beschermt tegen een duivelaanbidder die op slag verdwijnt als Johan hem aanvalt. Kort daarop volgt een aanval van een tweede duivelaanbidder die door Johan met een zwaardworp wordt uitgeschakeld, maar niet voordat deze kans heeft gezien om op magische wijze boomwortels en takken in Johans nabijheid wurgende eigenschappen te verlenen. Johan en de bosnimf worden door de inmiddels gearriveerde Merlijn (die in het gezelschap verkeert van de overige bosnimfen) met een toverspreuk bevrijd uit dit houtige kluwen.
Johan had van de bosnimf inmiddels al vernomen dat ze moeten zoeken naar de "Kring der Ouden", een verborgen plek in het woud waar runenstenen in een kring staan en waar vanaf het begin der tijden mensenoffers aan de Duisternis werden gebracht. De plek is zó verborgen dat zelfs de bosnimfen de ligging ervan niet kennen, maar ze hebben wel een aanwijzing in de vorm van een voor hen onontcijferbaar perkament waaruit de ligging van de Kring der Ouden te lezen valt. Als Merlijn bezig is het perkament te ontcijferen wordt hem duidelijk dat een in de Kring der Ouden staand griffioenenbeeld (een monsterlijk fabeldier met een gevleugeld leeuwenlichaam en een adelaarskop) de eigenlijke inzet van de strijd is: Bahaal is in staat dit beeld tot leven te wekken met alle rampzalige gevolgen van dien, dus moet het griffioenenbeeld vernield worden voordat Bahaal er bezit van kan nemen. Er valt geen tijd te verliezen, want al snel wordt duidelijk dat dit vóór middernacht moet gebeuren.
Een verrassingsaanval van de duivelaanbidders wordt door Johan en Merlijn met succes afgeslagen waarbij aan het licht komt wie de duivelaanbidders werkelijk zijn: gemaskerde hebzuchtige edelen die met Bahaal samenwerken in ruil voor grotere macht en rijkdom. Door Galaxa's manestralen geleid begeven Johan, Merlijn en de bosnimfen zich op weg naar de Kring der Ouden waarbij ze onderweg opgehouden worden door een monsterlijke spin, een torenhoge boomreus en uiteindelijk door de duivelaanbidders zelf die tot het uiterste bereid zijn om tijd te winnen voor Bahaal - en met succes. Johan baant zich een weg tot bij het beeld maar het is telaat. Het is middernacht geworden en een plots opstekende stormwind maakt het Johan onmogelijk het beeld nog te naderen, laat staan te vernielen. Een eerste aanval van de tot leven gekomen griffioen wordt door Johan afgeweerd met een door het stormgeweld afgebroken tak (die Merlijn aan het hoofd heeft getroffen waardoor deze Johan geen hulp kan bieden).
Bahaals wraakzuchtige gebral verandert echter in onrustig gebrul als de bosnimfen zonder enige angst de Kring der Ouden betreden. De weer bij kennis gekomen Merlijn begrijpt hieruit dat Galaxa zich eindelijk in de strijd gaat mengen. En inderdaad, even later arriveert de fee van het licht in de gedaante van een ander fabeldier - de witte eenhoorn - in welke gedaante zij met de griffioen een gevecht op leven en dood aangaat. Als de duivelaanbidders de griffioen te hulp willen komen vinden ze Johan op hun weg die stand weet te houden tegen hun overmacht. Merlijn houdt zich afzijdig met als reden dat "de overwinning door Johan en Galaxa behaald moet worden", en niet door hem. Als de Eenhoorn de griffioen uiteindelijk dodelijk weet te treffen is het pleit beslecht. Bahaal is verslagen, en Galaxa en Bahaal nemen ieder weer hun eigen gestalte aan.
Bahaals reageert de woede over zijn nederlaag af op zijn overgebleven handlangers die zonder pardon worden neergebliksemd. Maar hoewel overwonnen geeft Bahaal zich niet gewonnen. Hij weigert zich terug te trekken, wat volgens Galaxa zijn ondergang wordt. Hierop spreekt Galaxa een machtige bezwering uit waarop de aarde opensplijt en zich in een wolk van rook en vuur een kolossale gedaante verheft: Galaxa heeft de Boze in eigen persoon opgeroepen. Deze constateert Bahaals falen en ziet zich verplicht zijn dienaar te straffen, waarop Bahaal krijsend in een loeiende vuurzee van het toneel verdwijnt. Nadat de Boze zijn verbazing over c.q. bewondering voor Galaxa's handelen heeft uitgesproken verdwijnt ook hij van het toneel. Zo ook Galaxa als Johan zich een ogenblik omdraait. Het hoefgetrappel dat de stilte in het Nimfenwoud verbreekt blijkt afkomstig van de Ronde Tafelridders die het woud binnenrijden, Merlijns voorzorgsmaatregel voor het geval Bahaal had overwonnen. In dit gezelschap keren Johan en Merlijn terug naar Camelot.
Enkele bekende thema's:
1975
Dit verhaal speelt zich af in Yarkand, een land ergens in het Verre Oosten. Het land, eigenlijk meer een eiland, wordt geplaagd door aanvallen van Brindikils, een soort reuzenkrabben. De RR raakt op Yarkand verzeild doordat hij schipbreuk lijdt tijdens een zware storm. Als enige overlevende wordt hij opgemerkt door Gambul, de hoofdman van de Effingars (het keurkorps van de Koning van Yarkand).
Tijdens de storm kompt echter nog een schip in moeilijkheden voor de kust van Yarkand. Het is het schip van Tesora, de vrouwelijke piraat. Zij is tevens een uiterst ongewenst persoon in Yarkand. Het schip kan ontkomen, maar Tesora komt in het water terecht en wordt natuurlijk door de RR gered.Als gevangene wordt ze naar het paleis van koning Kassan van Yarkand gevoerd. Op weg naar het kasteel moeten de Effingars, de RR en Tesora afrekenen met een horde Brindikils, die een dorp aan het aanvallen zijn. Hierbij redt Tesora de RR het leven.
Later in het kasteel, maken we kennis met Jork en Muulsh (twee alchemisten), met Ashastaak de Magiër en met prins Dalundo, neef van koning Kassan. Elk hebben ze zo hun mening over de steeds driester wordende acties van de Brindikils. Ashastaak oppert dat er een menselijk brein achter de aanvallen zit. York en Muulsh kibbelen dan weer over wie nu de beste alchemist van de twee is. Uiteindelijk wordt Tesora ook berecht door de koning. Ze wordt veroordeeld tot de dood in de zeekerker, een cel waarbij een toegang tot de zee voorzien is. Door het opkomende tij komt dan water in de kerker en hiermee ook de Brindikils, die natuurlijk geen genade hebben met hun slachtoffers.
Johan is natuurlijk niet van plan om Tesora zomaar te offeren en profiteert van een demonstratie van York en Muulsh om haar te gaan bevrijden. Hij slaagt erin de zeekerker te bereiken, maar wordt dan betrapt door Gambul. Voor deze is het nu duidelijk dat Tesora en de RR onder één hoedje spelen en dat Tesora daarenboven de Brindikils controleert. Als Johan echter meegevoerd wordt naar een cel, slaat Ashastaak Gambul bewusteloos. De magiër bekent dat hij het is die de Brindikils met zijn wil controleert en biedt Johan fabelachtige rijkdom en macht aan op voorwaarde dat koning Kassan uit de weg geruimd wordt. Johan weigert en wordt vervolgens verdoofd.
Ondertussen dringen de Brindikils de zeekerker binnen. Op het ultieme moment echter komen Tesora's piraten tussenbeide. Doordat echter steeds meer Brindikils via de zeekerker doorbreken, wordt de toestand hachelijk. Daarop besluiten de piraten samen met de Effingars te strijden tegen de Brindikils. Uiteindelijk slagen ze erin met de hulp van een geheim wapen van York en Muulsh om de Brindikils te overwinnen. Voor Ashastaak is het echter te laat, want na een achtervolging door de RR, valt deze van de kantelen. Hongerige Brindikils maken een einde aan zijn verradersrol. De overlevende Brindikils trekken vervolgens terug in zee, om er nooit meer terug uit te komen. Eind goed, al goed…
Eerst en vooral zou ik willen wijzen op een schrijffout in de titel. Het album is getiteld "de verrader van Yarkand". In de lijst op de keerzijde van het boek staat echter 'Yarkland'. Het verhaal zelf is een beetje een mengeling van een puur ridderverhaal en een 'monster'verhaal, genre 'de dame van de poorten', 'de vervloekte stad' etc. Ik vind het verhaal wel iets hebben, al zou je kunnen zeggen dat de Brindikils eigenlijk niet zoveel voorstellen. Maar kom, er is spanning aanwezig, een vleugje RR-'red-eens-een-dame'-romantiek en wat humor met York en Muulsh.
1975
Na zijn avontuur in Yarkand reist Johan op het schip van Tesora de vrouwelijke kaper uit "De verrader van Yarkand" langs de Afrikaanse kust naar het westen. Als ze het schiereiland Dferfat passeren gaat Johan van boord. Aangetrokken door de verhalen over Kalief Kahdi-Sha wiens paleis is omringd met een dodelijk labyrint, gaat hij op avontuur.
Johan is nog niet ontscheept en hij wordt al aangevallen door Akka-Bha, de bewaker van de oase waar een nomadenstam zijn tentenkamp heeft. Als Johan vraagt of vreemdelingen altijd op deze manier onthaalt worden oppert Akka Bha dat de gastvrijheid van zijn stam juist erg groot is, maar dat hij De Rode Ridder voor een rover hield. En aangezien onze vriend Johan dit uiteraard niet is, wordt hij door Akka Bha naar de oase gebracht.
Johan wordt voorgesteld aan Shildar, de hoofdman en hoort dat men de volgende morgen zal vertrekken richting het pales van Pacha Kahdi-Sha. Tijdens het gesprek met Shildar ziet Johan een gesloten huifkar die door wachters bewaakt wordt. Volgens Shildar bevat de kar de watervoorraad van de stam, maar Johan vertrouwt dit niet. Shildar stuurt Akka Bha achter Johan aan om hem in de gaten te houden. Hij vermoedt dat Johan een spion is van een zekere Olaf de kruisvaarder.
Voor een aalmoes hoort Johan van Ouacha, een blinde slangenbezweerder, dat de huifkar geen water bevat en dat Johan maar eens een blik moet werpen in die kar. Ouacha helpt hem de bewakers weg te jagen en Akka Bha uit te schakelen. In de huifkar wordt de blonde Gloriana, zus van Olaf de kruisvaarder, gevangen gehouden.
Het is de bedoeling dat zij op de slavenmarkt zal worden verkocht aan Pacha Kahdi-Sha.
Johan vertrekt naar de stad op een paard van Ouacha die hem nog waarschuwt voor het labyrint van de Pacha. "Kom je daarin terecht dan is alles verloren !" Als Johan vertrokken is trekt Ouacha de woestijn in om Olaf de kruisvaarder te zoeken.Als de nomaden ontdekken dat Johan is verdwenen trekken ze direct naar de stad.
Tijdens de slavenmarkt koopt Johan een tiental (!) slaven vrij. Als Gloriana verschijnt op het slavenpodium is de aanwezige Pacha verrukt en wil haar toevoegen aan zijn harem, maar plots verschijnt Johan die strijd aanbindt met de lijfwacht van de Pacha. Als hij door de stad vlucht word hij geholpen door een koopman, Didi ben Jarr, die hem onderdak biedt. Samen concluderen ze dat de enige mogelijkheid om Gloriana uit het paleis te bevrijden via het labyrint is.
Inmiddels in het paleis blijkt dat Gloriana niet echt geschikt is als lid van de harem als ze een glas wijn in het gezicht van de Pacha gooit. De Pacha besluit dat Shildar de nomadenleider hiervoor gestraft moet worden omdat hij haar geen manieren heeft bijgebracht. Shildar wordt in het labyrint gegooid en al spoedig wordt zijn doodskreet gehoord.
Yasmin, de favoriete van de Pacha is jaloers op Gloriana en sluipt door de gangen van het paleis om haar te vermoorden als Johan reeds het labyrint is doorgedrongen om haar te bevrijden. Hij ontsnapt aan diverse verraderlijke valstrikken. Als Gloriana zich van Yasmin heeft ontdaan springt ze uit het raam het Labyrint in. Johan is net op tijd om Gloriana tegen een hongerige leeuw te beschermen, maar raakt zwaargewond. Samen ontvluchten ze ternauwernood het labyrint. Als ze het labyrint uit zijn wacht de voltallige lijfwacht van de Pacha Johan op en lijkt de situatie hopeloos als een donderend gedreun uit de woestijn opklinkt. Het is het leger van Olaf de kruisvaarder, gewaarschuwd door Ouacha de blinde slangenbezweerder. Het leger rekent af met de lijfwacht van de Pacha.
Ouacha heeft nog een laatste taak te vervullen. Hij wacht de vluchtende Pacha op bij de uitgang van een geheime vluchtweg uit het paleis. Ouacha blijkt de bouwer van het labyrint te zijn die door de Pacha blind werd gemaakt om het geheim te bewaren. Een van Ouacha's slangen rekent af met de Pacha. Ouacha's wraak is hiermee voltrokken en hij verdwijnt in de woestijn.
Bij zijn afscheid beloofd Johan Gloriana ooit nog eens te komen opzoeken in de burcht van haar familie in Zuid-Frankrijk
Ook het plot van dit verhaal bevat een paar slordige scenariowendingen zoals ze wel vaker in RR verhalen voorkomen. Niet erg storend, maar ik noem ze toch even. Waar haalt Johan, een zwervende ridder, het geld vandaan om 10 slaven te kunnen vrijkopen ? Ouacha gaat lopend en zonder watervoorraad in de woestijn op zoek naar het leger van Olaf de kruisvaarder. Johan gaat alleen te paard "in vliegende vaart" op weg naar het paleis van de Pacha. Als hij na een hele nacht reizen is aangekomen komen de nomaden vlak na hem eveneens aan in de stad. Die moeten dan wel erg snel kunnen reizen met hun huifkarren.
Tot slot is het eind van het verhaal een beetje clichématig. Het leger van Olaf de kruisvaarder komt wel weer heel erg "net op tijd" om Johan te redden. Als je hier doorheen kijkt dan is dit verder wel weer een prima ridder avontuur.
1975
Wanneer de Rode Ridder door de Witte Bergen trekt, vindt hij tussen de rotsen een zwaargewonde ridder. Johan brengt de ridder naar een grot en verzorgt diens wonden. Wanneer Walderick wakker wordt,vertelt hij dat hij overvallen werd door Gorks, kwaadaardige bergwezens. Walderick is opzoek naar de legendarische ijsvorstin,die in deze Witte Bergen haar ijskasteel bewoond.
Al geruime tijd droomt Walderick van deze ijsvorstin,die blijkbaar zijn hulp nodig heeft. Wanneer Johan buiten hout hakt voor het kampvuur,ziet hij plots het ijskasteel opdoemen en weer verdwijnen. Walderick,die beweert een Gork gezien te hebben,blijft in de grot achter,terwijl Johan de achtervolging inzet. In zijn droom ziet Walderick de ijsvorstin,die zijn hulp inroept. Blijkbaar wordt ze bedreigd door Heptateuk,een boze tovenaar. Wanneer Walderick wakker wordt,wordt hij overvallen door de Gorks. Gelukkig kan hij hen verjagen met vuur,waarvoor ze blijkbaar bang zijn. Wanneer ook de Rode Ridder wordt aangevallen door de Gork die hij achtervolgde,valt hij in een diepe afgrond.
Walderick komt Johan ter hulp,maar het is te laat. Opeens vindt Walderick een trap en behoedzaam daalt hij af. De Rode Ridder komt na een lange val terecht in een onderaards meer. De bewusteloze ridder valt in de handen van Heptateuk,die diep onder de grond zijn schuilplaats heeft. Heptateuk wekt de Rode Ridder met een magisch levenselixir. Wanneer Johan het teken van Bahaal ziet,schrikt hij. Heptateuk is inderdaad een dienaar van Bahaal. Hij wil de ijsvorstin vernietigen en heeft haar onderdanen al uitgeschakeld. Terwijl Heptateuk een laatste bezwering uitvoert,vallen de Rode Ridder en de ondertussen opgedoken Walderick de Gorks aan. De Rode Ridder neemt een kruik met brandbare vloeistoffen mee en maakt er gebruik van om de Gorks tegen te houden met vuur.
De ridders weten te ontsnappen en zelfs Heptateuks toverspreuken kunnen hen niet tegenhouden. Wanneer Johan's paard echter dodelijk getroffen wordt en de strijd met de Gorks gaat aanvangen, mengt de ijsvorstin zich in de strijd en schakelt de Gorks uit. Opeens verschijnt het ijskasteel en de ridders treden voorzichtig binnen. In het kasteel zijn de onderdanen als versteend door de toverkunsten van Heptateuk. De ridders vinden in de ijsvorstin,die hun hulp graag ziet komen. Wanneer Walderick zijn liefde voor de ijsvorstin verklaart, herleeft ze en herwint haar magie. Met haar herwonnen magie breekt ze de bezwering van Heptateuk en komen alle kasteelbewoners weer tot leven. Aangemoedigd door Heptateuk stormen de Gorks op het ijskasteel af en begint een bloedige strijd tussen deze bergduivels en de bewoners van het ijskasteel.
Met een magische stormram weten de Gorks de poorten van het kasteel te doorbreken, maar de binnenstormende Gorks worden door Johan en Walderick uitgeschakeld. Al vlug deinzen de Gorks terug en vluchten de bergen in. Heptateuk,die zijn monsters niet meer onder controle heeft,vernietigt hen dan maar met een heuse aardbeving. Heptateuk dringt het ijskasteel binnen en gaat een magisch duel aan met de ijsvorstin. Ook hier faalt de boze tovenaar en zo begint hij plots kleiner en kleiner te worden,tot hij verdwijnt in het niets. In zijn kamer komt de Rode Ridder in contact met Bahaal,die hem andermaals vervloekt. Gelukkig verschijnt Galaxa,die hem verdrijft. Samen met haar blijft de Rode Ridder enkele weken in het ijskasteel,totdat de lente aanbreekt en hij weer onherroepelijk op avontuur trekt
Een redelijk spannend album,waar de eeuwige strijd tussen de Goede Machten en de Kwade Machten eens letterlijk wordt uitgevochten door Heptateuk,de boze tovenaar en Christallina,de ijsvorstin. Zoals altijd winnen de Goede Machten. Niet dat ik iets tegen het zegevieren van het Goede heb, maar waarom mogen de Duistere Machten eens niet als winnaar uit de best komen? Dat zou pas spanning teweeg brengen!
1976
Wanneer Johan de brede Urashrivier wil oversteken via de enige brug in de omgeving, een tolbrug met een kasteel in het midden, is hij er getuige van hoe een man, Gammon geheten, er met zijn bootje vandoor gaat en uit het zicht verdwijnt, spotlachend om de pijlen waarmee de soldeniers hem tevergeefs trachten te raken. Als Johan de buitensporig hoge tol verneemt voor het oversteken van de brug, komt het tot een handgemeen tussen de ridder en de soldeniers, die hij hardhandig in de rivier doet belanden. De tussenkomst van de mooie Viola, pleegdochter van tolmeester Kerkid en tevens de vrouw die Gammon tevergeefs trachtte te ontmoeten, voorkomt dat alle soldeniers een nat pak halen.
Johan betaalt de gevraagde tol, liever nog dan de vrije doortocht te aanvaarden die hem door Viola werd aangeboden, en begeeft zich naar een nabijgelegen vissersdorp aan de monding van de rivier, waar de tolmeester, heer Kerkid, bezig is zijn wekelijks tol in parels te eisen van de bewoners, een tol die hij ditmaal te gering bevonden heeft. Als Johan de tolmeester aanspreekt op diens wanbeleid, lijkt een gevecht onvermijdelijk. Dan verschijnt Zamul ten tonele, de hogepriester van de riviergod zoals hij zichzelf aankondigt, een rijzige grijsaard in een lang gewaad, die over het water aan is komen lopen vanaf een eilandje in de riviermonding! Zamul maant Johan te vertrekken, maar de ridder laat zich niet afschrikken en stormt met getrokken zwaard op deze onheilsprofeet af, die de ridder op raadselachtige wijze buiten gevecht stelt, naar het lijkt met een magisch blaasinstrument.
Als de bewusteloze ridder vervolgens op aanwijzing van Zamul met zijn zwaard in een bootje wordt gelegd en de riviermonding uitdobbert, op weg naar zee en een zekere dood, komt Gammon tussenbeide en brengt de ridder in veiligheid. Gammon vertelt Johan meer over het wanbeleid van de tolmeester en beide mannen ondernemen een moedige poging om de vlam van verzet bij de bewoners van het vissersdorp wakker te roepen door hun vrouwen te bevrijden die onder bewaking van Kerkid's soldaten naar parels moeten duiken. Hoewel de soldeniers worden uitgeschakeld, blijven de dorpsbewoners even bang als voorheen, de wraak vrezend van de riviergod, die in een ver verleden vernietigend heeft toegeslagen. Barsan, de dorpsoudste, is de enige nog levende getuige van dit drama uit het verleden, en om herhaling te voorkomen, sommeert hij Johan en Gammon om het dorp te verlaten.
Dan blijkt dat Gammon geen visser is, maar een ridder des konings die naar het gebied was uitgezonden om het beleid van de tolmeester te onderzoeken. De koning zelf blijkt op veldtocht, maar kan elk moment terugkeren. Een signaalvuur, door Gammon op het goede moment te ontsteken, is het afgesproken teken waarop de koning en zijn leger zich naar het gebied zullen begeven, maar zover is het nog niet, want de koning levert nog strijd tegen 'roofzuchtige Picten uit het Oosten'. Afgesproken wordt, dat Gammon de wacht houdt om bij de terugkeer van de koning het signaalvuur te kunnen ontsteken, terwijl Johan naar het eilandje in de riviermonding zwemt om af te rekenen met Zamul. Zamul is evenwel goed voorbereid op de komst van onverwachte bezoekers, en Johan valt in Zamuls handen.
Als Johan weer bij kennis komt, is hij stevig vastgebonden aan een afschrikwekkend beeld dat de kop van een gehoornd monster moet voorstellen... de riviergod! Zamul verklaart hoe hij in staat is om het water te lopen (leren kuipjes aan zijn voeten die door zijn lange gewaad aan het zicht worden onttrokken) en dat zijn blaasinstrument in werkelijkheid een blaasroer is waarmee hij verdovende pijltjes afschiet. Hoewel Zamul dus openlijk toegeeft geen magiër te zijn in bovennatuurlijke zin, houdt hij evenwel vol dat de riviergod meer is dan bijgeloof, véél meer... Vervolgens wordt Zamul op kerkid's kasteel ontboden, en onderweg merkt de hogepriester het signaalvuur op dat inmiddels door Gammon werd onstoken. De sluwe Zamul ruikt dadelijk onraad, en stelt voor aan Kerkid om de buit van hun gezamenlijke afpersingen te verdelen en het land te verlaten. Zamul wil de riviergod laten toeslaan om hun aftocht te dekken en geen levende getuigen in het gebied achter te laten.
Viola, die achter een gordijn stond mee te luisteren, wordt neergeveld door de blaasroer van de hogepriester en wordt vastgebonden achtergelaten in de hoogste torenkamer van het kasteel. Als Zamul weer terug is gekeerd op zijn eiland, moet hij constateren dat Johan ontsnapt is. De hogepriester bereidt onmiddelijk een kruidenbrouwsel waarmee hij het beeld van de riviergod overgiet, en gaat er vervolgens vandoor, maar struikelt ironisch genoeg over een door hemzelf gespannen alarmdraad. Zijn deel van de parels ligt verspreid in het gras, en de hogepriester slaat verwoed aan het rapen. Dit oponthoud wordt Zamul echter fataal. Het 'beeld' van de riviergod blijkt de kop te zijn van een reusachtig monster dat jarenlang in het slijk van het eiland verzonken is geweest, eer het door Zamul uit zijn sluimertoestand werd gewekt. De vluchtende Zamul eindigt tussen de vreselijke kaken van de 'godheid' waar hij zich de hogepriester van noemde.
Vanuit de verte zijn Johan, Gammon en de dorpsbewoners getuige van het gebeuren, en de dorpsbewoners kunnen tijdig vluchten voor het naderende monster dat hun dorpje van de kaart veegt. Johan begeeft zich in een bootje naar Kerkid's kasteel, en weet zo, doelbewust, de riviergod achter zich aan te lokken. De aandacht en de woede van het monster richten zich vervolgens op het vertrekkensklare konvooi van de tolmeester en zijn soldeniers, die tevergeefs trachten de opmars van het monster met speren en pijlen te stuiten, en hierop het kasteel binnenvluchten. Johan slaagt erin om Viola te bevrijden en net op tijd, want het volgende moment ramt de riviergod met zijn gehoornde kop dwars door de muur heen, wat het begin is van de totale verwoesting van het kasteel door het woedende monster.
Kerkid, ziende dat alles verloren is, daagt Johan uit tot een tweegevecht om wraak te nemen voor zijn verijdelde plannen, in welk gevecht Kerkid het onderspit delft en door Johan's zwaard getroffen van de brug valt. Een vluchtende Viola was inmiddels op enkele ridders van de koning gestuit die zich in een stoutmoedige stormloop op het monster te pletter liepen. Johan, en de enige overlevende ridder, begeven zich prompt naar het nabijgelegen tentenkamp van de koning die zich, met oorlogsmaterieel en al, direct naar het gebied had begeven op het zien van Gammon's signaalvuur. Als het monster aan komt stampen, wordt het bestookt door katapulten en aanhoudende salvo's van kruisboogpijlen. Aan de kop getroffen door een reusachtige kei, sleept de riviergod zich naar het water, waar het monster de geest geeft, en voorgoed naar de bodem zinkt. De riviergod is niet meer.
De koning stelt dadelijk orde op zaken. Kerkid, die het treffen met Johan blijkt te hebben overleefd, wordt na een volksgericht voorgoed uit de streek verbannen, de parels zullen worden aangewend om de getroffen vissers schadeloos te stellen en Gammon's moed blijft niet onbeloond; de koning geeft hem opdracht het kasteel te herbouwen, waar Gammon zich met Viola mag vestigen. Het verhaal besluit: "wanneer Johan later zijn toch verderzet, laat hij in de vallei slechts dankbare en gelukkige mensen achter", en zo is het maar net.
Qua verhaal en tekenwerk zonder twijfel een van de beste albums uit de reeks. De karakters zijn overtuigend en geloofwaardig, het verhaal heeft een aangenaam tempo en steekt goed in elkaar. Opvallend is, dat Johan tot tweemaal toe het onderspit delft in een confrontatie met Zamul. De sluwheid van de hogepriester blijkt machtiger dan Johan's zwaard, en daarmee heeft Zamul wat mij betreft een plaats verdiend in de reeks meest gevaarlijke tegenstanders van de rode ridder ooit. Beide keren had hij de ridder ter plekke kunnen (laten) doden. Er schuilt een wrede rechtvaardigheid in het feit dat Zamul aan zijn einde komt door de gruwel waarmee hij dood en verderf had willen zaaien. De romantiek die tussen Gammon en Viola zou bestaan is naar mijn mening het enige verhaalelement dat maar niet wil overtuigen, maar dat doet aan het verhaal als geheel geen afbreuk.
bekende thema's:
1. Een reusachtig monster dat uit een jarenlange sluimer gewekt wordt, met alle verwoestende gevolgen van dien. Denk bijvoorbeeld aan het monster onder het hunebed in "Kerwijn de magiër" en de reuzenspin uit "Het nimfenwoud".
2. De schurk die ten prooi valt aan zijn eigen monster of monsters, in dit geval Zamul die werd verslonden door de riviergod. Vergelijk hoe Ashastaak het slachtoffer werd van de door hem opgeroepen Brindikils en Qrander werd belaagd door het monster van De watermolen.
3. Dorpelingen die te bang zijn om zich tegen onrecht en onderdrukking te verzetten, met uitwijzing tot gevolg. Vergelijk de dorpsoudste uit "Zygmud en de beren van Kragero".
4. Johan die door de koning een vaste positie aan het hof wordt aangeboden. Vergelijk het aanbod van Amfortas in album "De graalkoning".
pakkend citaat:
"Ik laat me liever afpersen dan gunsten te aanvaarden van uitbuiters!"
1976
De Rode Ridder redt een oosterling, Wang Ho, uit de handen van enkele woeste vissers. Uit dankbaarheid wordt Johan uitgenodigd door de meesters van Wang Ho. Aan boord van het schip maakt hij kennis met prinses Shun-Sirli en haar lijfwacht Wangtsin. De prinses is op de vlucht voor de "zonen van de zwarte slang" een sekte die haar familie uitmoordde. Wangtsin redde haar met zijn vechtkunst. Hij is immers meester in Kuntau, die zonder moeite zelfs het scheepsanker weet te verbuigen. Om een aanval van hun vijand te vermijden vertrekt het schip in ijl tempo, en de rode ridder biedt zijn hulp aan.
Op volle zee wordt het schip ingehaald door vier schepen van de vijand. Het komt tot een bloedig treffen, waarbij Wangtsin zijn kunnen volop kan benutten. Al gauw trekken "de zonen van de zwarte slang" zich terug, maar een enkeling, Toshampsu, dringt door tot de vertrekken van de prinses. Hij wordt tijdig gestopt door Wangtsin. Toshampsu zal hen leiden naar het Drakeneiland, de schuilplaats van de sekteleden. Bij zonsopgang bereikt het schip een tropisch eiland. Maar op het eiland dreigen allerlei gevaren: duizenden slangen leven er als bewakers. Tijdens een aanval van een slang weet Toshampsu te vluchten, maar loopt in een dodelijke val.
Om de schuilplaats van "de zonen van de zwarte slang" te kunnen bereiken moeten de helden langs een steile rotswand omhoog. Een gevaarlijke onderneming, die gelukkig goed afloopt. Johan, Wangtsin en Shun-Sirli dringen het licht bewaakte paleis binnen. Op de binnenplaats ziet de prinses haar vader, blijkbaar leeft deze nog. Zyryanka, de leider van de sekte, laat de oude man boven een slangenkuil hangen. plots wagen de drie vrienden een aanval. Zyryanka is verrast en vlucht het tempelgebouw in. terwijl Wangtsin een gevecht aangaat met een enorme zwarte slang, brengt Johan Shun-Sirli en haar vader in veiligheid.
Gewapend met een enorm zwaard gaan Zyryanka en Wangtsin een duel aan, terwijl de Rode Ridder de rest van de sekteleden afweert. plots houden de "zonen van de zwarte slang" op met vechten en slaan het tweegevecht gade. Het gevecht tussen deze twee kuntau-meesters wordt steeds heviger en eindigt wanneer Wangtsin Zyryanka overwint. maar nog geeft de "zwarte slang" zich niet gewonnen en daagt Wangtsin uit tot een traditioneel kuntau-gevecht. Met de blote vuist gaan de twee meesters elkaar te lijf. Plots werpt een krijger zijn speer naar Wangtsin, maar na een waarschuwing van de Rode Ridder laat Wangtsin zich op de grond vallen en de speer treft Zyryanka. Dodelijk getroffen noemt Zyryanka zijn ware meester... de Prins der Duisternis. de "zonen van de zwarte slang" zijn zonder hun leider verloren en werpen hun wapens weg. Een kleine vloot zet koers naar het oosten en laat het Drakeneiland achter zich...
In dit album maken we uitgebreid kennis met oosterse krijgskunst. de vechtscene tussen wangtsin en zyryanka is schitterend in beeld gebracht. wangtsin zelf is één van mijn favoriete figuren uit de reeks, vooral door zijn "ruwe bolster, blanke pit" uitstraling.
1977
Banjas, een haven aan de Libanese kust. Johan, de Rode Ridder, scheept zich in op de Albatros, een schip onder leiding van kapitein Zartos en stuurman Derrick. Nog andere passagiers maken hun opwachting: het is Philippe de Taverny, vergezeld van een aantal soldeniers. Philippe blijkt een koffertje met kostbare inhoud bij zich te hebben en sluit zich op in zijn kajuit.
Wat later hoort de Rode Ridder opgewonden stemmen op de kade. Het zijn York en Muulsh, de geleerde alchemisten uit Yarkand *. Ze willen hun kennis uitbreiden door een reis om de wereld. Tenslotte gaat nog een grote kist mee aan boord, waarvan de eigenaar onbekend is, maar de overtocht wel werd betaald.
Kort nadat het schip afgevaren is, komt het in een storm terecht. Als Johan naar zijn kajuit gaat, hoort hij geschreeuw bij Philippe de Taverny. Hij duwt de soldeniers opzij en ziet de jonge edelman woelen in zijn bed, gekweld door een angstdroom. In het kistje dat op Philippes tafel staat, bemerkt de ridder een grote diamant.
Nadat de storm is gaan liggen, verschijnt Philippe de Taverny in de grote kajuit bij alle andere passagiers. Daar vertelt hij dat de diamant “de Ster van het Oosten” wordt genoemd. Hij kwam in het bezit ervan nadat hij een maharadja het leven gered had tijdens een tijgerjacht. Uit dankbaarheid schonk de maharadja hem de diamant. Philippe vertelt verder dat hij gekweld wordt door nare dromen sinds hij in het bezit is van de diamant.
Even later merkt het gezelschap dat de Albatros gevolgd wordt door een groot aantal haaien die almaar in aantal toenemen. Als Johan de volgende ochtend ontwaakt, ligt de Albatros stil wegens een onverklaarbare windstilte. Volgens kapitein Zartos drijft het schip af in de richting van de zandbanken van Lebbe Lebbe, een echt scheepskerkhof. De windstilte houdt aan en na enkele dagen komt de onheilsplaats in zicht. Johan stelt voor een vlot te maken om zich op een schipbreuk voor te bereiden. En inderdaad, het schip loopt te pletter, ondanks stuurman Derricks stuurmanskunst.
Allen haasten zicht naar het vlot, maar Philippe, die als laatste de Albatros verlaat, mist zijn sprong. Johan duikt hem onmiddellijk na en weet de haai die Philippe bedreigt, uit te schakelen. Vooraleer aan boord van het vlot klimmen, bemerkt de ridder nog dat de geheimzinnige kist leeg is.
De schipbreukelingen spoelen aan op een eiland en weten, dankzij een enorm vuur van York en Muulsh, de aandacht te trekken van de plaatselijke bewoners. Ze worden in hun dorp hartelijk ontvangen en rijkelijk van spijs en drank voorzien. Wat echter niemand weet, is dat ze gevolgd werden door iemand die zich aan het vlot wist vast te klampen.
Nadat allen zich te ruste hebben begeven, sluipt de verstekeling naar het stamhoofd en heeft een lang onderhoud met hem. Als de opvarenden van de Albatros de volgende ochtend ontwaken, blijken ze gevangenen te zijn. De verstekeling verschijnt dan op het toneel en Philippe herkent hem als Randishar, de fakir. Deze laatste vertelt dat Philippe de maharadja niet gered heeft, maar gewacht heeft totdat de tijger verdwenen was met de dode maharadja. Vervolgens heeft Philippe de Ster van het Oosten gestolen.
Randishar, die in de voormelde grote kist in schijndode toestand meereisde, eist nu de doodstraf voor Philippe. De schipbreukelingen schoppen echter herrie, waardoor Philippe kan vluchten. Randishar is echter vastbesloten Philippe niet te laten ontkomen. Op zijn vlucht merkt de jonge edelman dat de fakir bedreigd wordt door een bergkat. Ditmaal wil hij geen meer lafaard zijn en gaat het roofdier te lijf met enkel een steen als wapen. Philippe haalt het, maar komt zwaargewond uit de strijd.
Na weken buiten bewustzijn opent hij de ogen, omringd door Randishar en Zoarah, de dochter van het stamhoofd. Hij besluit zich op het eiland te vestigen om er samen met Zoarah een nieuw leven te beginnen. Met een door Derrick gebouwde boot kiezen de andere opvarenden opnieuw zee. Randishar zal, op wens van Philippe en Zoarah, de Ster van het Oosten terugbrengen naar de rechtmatige bezitters, de erfgenamen van de maharadja.
Een goede mix van spanning en humor, zo kan dit album het best omschreven worden. Als spanningselementen zijn er de storm waarin de Albatros terechtkomt, de haaien die het schip achtervolgen, de schipbreuk, het gevecht van Philippe met de bergkat … Actie genoeg in dit album. Het gevecht tussen de schipbreukelingen en de dorpsbewoners draagt hier nog toe bij.
Daarnaast kent dit album de nodige hilarische momenten. Daarvoor zorgt vanzelfsprekend de aanwezigheid van York en Muulsh, maar het is stuurman Derrick die de show steelt met zijn gekruide zeemansverhalen. Illustratief hiervoor is het laatste verhaal waarbij hij in het vuur van zijn betoog kapitein Zartos door mekaar schudt.
Ook de personages zijn goed uitgewerkt. Derrick bijvoorbeeld is geen hansworst die enkel straffe verhalen vertelt, maar ook een zeer kundig en ernstig stuurman. Daarnaast evolueert Philippe de Taverny van een laffe dief naar een dapper ridder.
Kortom, een zeer goed album dat zich graag laat herlezen. De mengeling van spanning en humor is in de ganse reeks (bijna) nergens beter uitgewerkt dan hier.
1977
Ergens in een bosrijk gebergte van de Balkan...
Nog voor de Rode Ridder een dorpje binnenkomt stormen drie ridders hem voorbij en verdwijnen in de verte. Plots omringen dikke nevels de Rode Ridder en vormen monsterachtige spookbeelden. Onverschrokken verdrijft Johan de wazige gedrochten, die weer lijken te verdwijnen. Dit is het werk van Varazdin, de kluizenaar. Volgens Varazdin willen de drie ruiters de Moloch bestrijden, maar hebben geen schijn van kans. De Rode Ridder haast zich naar het dorp, waar de bewoners angstig binnen blijven. Plots ziet de Rode Ridder een wit merkteken op de deur van een woning. Maar voor de Rode Ridder het verder kan onderzoeken, komen de drie ruiters het dorp binnen.
Ze hebben gestreden met de Moloch en verloren! De Moloch eist ieder jaar een mensenoffer... het mooiste meisje van het dorp! Dit jaar koos men Ozelia. De drie ruiters waren haar broers die de Moloch probeerden te doden. Tevergeefs! Ozelia is klaar om geofferd te worden, voordat er nog meer doden vallen. Ze wordt geketend en naar de Vervloekte Brug gebracht. Johan verzaakt zijn riddereed niet en wil de Moloch bestrijden. Niemand weet echter hoe de Moloch er uitziet, ieder die hem bestrijdt moet het met de dood bekopen. Ozelia wordt aan een ring op de Vervloekte Brug geketend en wacht haar lot af. De Rode Ridder blijft bij haar om de Moloch op te wachten. Maar het tweetal is blijkbaar niet alleen. Grak, de smid,wil niet dat Ozelia geofferd wordt en biedt zijn hulp aan. Hij bevrijdt Ozelia van haar ketens. In de verte worden bomen en rotsen in een oorverdovend gekraak omvergeworpen. Blijkbaar baant er zich een onzichtbaar wezen zich een baan naar de Vervloekte Brug.
De Rode Ridder schiet er een enkele pijlen op af,maar deze breken op het onzichtbare doel. In zijn woede ontwortelt de Moloch een boom en werpt hem in de richting van het drietal. De Moloch trekt naar de Vervloekte Brug en valt het drietal aan. De Rode Ridder roept de hulp van Varazdin in en de zonderlinge kluizenaar weet de Moloch te verschalken met magisch wurgkruid. De Moloch is even uitgeschakeld, maar wanneer hij zich zal bevrijden, zal het monster zich wreken op de dorpsbewoners. Varazdin brengt zijn nieuwe vrienden naar zijn boomhut,diep in het woud. Varazdin verklaart de komst van de Moloch :
Honderd jaar geleden kwam er een man in het dorp. Mokuril, een meester in zwarte magiër. Hij was op zoek naar de allermooiste vrouw en vond die in de dochter van een houthakker. Mokuril eiste het meisje op, maar haar vader protesteerde met geweld. De zwarte magiër bliksemde de arme man neer. Het meisje weigerde zich te geven aan de magiër en stortte zich te pletter van de brug. Mokuril was woedend en vervloekte het dorp. Hij riep de Moloch op en eiste dat ieder jaar de mooiste vrouw zou geofferd worden. Varazdin voelt zich nu verplicht om de Moloch te bestrijden om de vloek van zijn vader te ongedaan te maken.
Op aanvraag van Varazdin doorprikt de Rode Ridder het dagboek van Mokuril met zijn zwaard en in een rosse steekvlam verschijnt de geest van de zwarte magiër Mokuril waarschuwt de Rode Ridder voor een vreselijke dood, als hij het zou opnemen tegen de Moloch. In de verte kondigt de Moloch met een bloedstollend gebrul zijn komst aan. Johan en Grak steken het bos in brand en hopen dat het vuur de Moloch zal stoppen. Wanneer het vuur is uitgewoed, begeven de drie mannen zich in het verkoolde woud. Zoals Varazdin al vermoedde heeft het monster de brand overleefd. Varazdin misleidt de Moloch en omhult hem in een dikke mist.
Ozelia ziet het nut van de strijd niet langer in en wil zichzelf offeren aan de Moloch, zodat alle ellende maar kan stoppen. Gelukkig vinden de manen de doodsbange Ozelia terug. Varazdin brengt zijn vrienden naar een geheime schuilplaats in het bos,waar hij eten en toverdrankjes verbergd. Johan smeert zichzelf in met een magische zalf,waardoor hij de kracht krijgt van zeven maal zeven man. Zonder veel moeite buigt hij een ijzeren staaf. Grak, de smid, krijgt een schalmei als wapen. Deze houten pijp is gevuld met een zwart poeder, wanneer de Moloch in contact komt met dit poeder zal het hem zichtbaar maken. De Moloch nadert het viertal, en de eindstrijd kan beginnen. Grak blaast na een korte aarzeling op de blaaspijp. Een zwarte wolk omhult de Moloch en maakt hem zichtbaar. Met een onmenselijke kracht beukt Johans zwaard op het monster in. De Moloch rukt een boom uit de grond en werpt deze op de Rode Ridder af. Johan hakt het gevaarte met één slag doormidden. Maar de ridder wordt vreselijk getroffen door de klauwen van de Moloch. Door de zalf van Varazdin is Johan ongevoelig voor pijn. Johan slaat zo hard toe, dat er diepe inkepingen onstaan in zijn zwaard. De huid van de Moloch is zo hard als een panster.Het monster is slechts kwetsbaar in de hartstreek. De Rode Ridder zet alles op alles en drijft de Moloch achteruit. Het monster tilt een zwaar rotsblok van de grond en werpt die in de richting van Johan. Hij vangt de blok op met zijjn linkerhand en slingert hem met een onmenselijke kracht terug.
De Moloch probeert tijd te winnen en vlucht de rotsen op. Achterna gezeten door de Rode Ridder bereikt het monster de Vervloekte Brug. Wanneer de Moloch op de brug een aanval voorbereidt, is de krachtzalf van Varazdin plots uitgewerkt. De Moloch stort zich op de zwaargewonde ridder en smakt met zijn vreselijke klauwen de Rode Ridder op de grond. De Moloch richt zich op om de genadeslag toe te brengen, maar de Rode Ridder veert zich met een ijzeren wilskracht op en stoot zijn zwaard in het hart van het monster. Uit de dode Moloch stijgt de geest van Mokuril op. De zwarte magiër geeft zich gewonnen en heft de vloek op. Wat ooit gebeurd is ,wordt nu ongedaan gemaakt. De ijzeren ring verdwijnt van de Vervloekte Brug, Johans wonden zijn genezen en alle vrouwen die ooit geofferd werden komen nu weer te voorschijn, zo ook alle ridders die gesneuveld zijn in de strijd met de Moloch. De dorpelingen gaan onbezorg hun toekomst tegemoet. In alle stilte verlaat de Rode Ridder het dorp en trekt de wijde wereld weer in ...
De Moloch is één van de vreselijkste monsters uit de reeks. Met de combinatie onzichtbaar-onkwetsbaar is hij een machtige vijand. De Rode Ridder laat tijdens het gevecht zelfs bijna het leven, maar gelukkig overwint het Goede alweer het Kwade.
1977
In verreweg de meeste van Johans avonturen heeft het kwade een bovennatuurlijke oorsprong. In "De Vete" is daar geen sprake van. Het kwaad zit hem hier in een al generaties lang durend conflict tussen een familie van vrije herenboeren enerzijds en een familie van kasteelbewoners anderzijds. Ook de huidige vertegenwoordigers van beide families - kasteelheer Zebrek en boer Rabban - kunnen elkaars bloed wel drinken: Rabban heeft het over "die schoft" en Zebrek over "dat gespuis". Het is dus goed te begrijpen dat Rabbans zoon Kotar en Zebreks dochter Dolina, die van elkaar houden, niet anders kunnen dan elkaar in het diepste geheim ontmoeten.
Als zo'n ontmoeting misloopt en de gevangengenomen Kotar door Zebreks soldeniers in een herberg wordt mishandeld, grijpt Johan in en bevrijdt Kotar uit handen van zijn belagers. In de ogen van de ruziezoekers is Johans positie in hun conflict daardoor meteen bepaald: hij staat aan Rabbans kant. Johan kiest echter geen partij, maar wil het conflict de wereld uithelpen - in tegenstelling tot Kilyon, een "verlopen ridder", die juist lekker verdient aan de vete door zijn dodelijke vaardigheden voor grof geld te verhuren aan kasteelheer Zebrek.
Als Johan na een mislukte bemiddelingspoging op Zebreks kasteel gevangen wordt genomen en uiteindelijk door Kotar en Dolina wordt bevrijd, gijzelt Kilyon tijdens een duel met Johan Dolina en gaat er met haar vandoor. Dit maakt Kilyon tot gemeenschappelijke vijand van zowel Rabban als Zebrek. Beiden laten hun onderlinge geruzie voor wat het is en gaan gezamenlijk en - mede dankzij het optreden van een geheimzinnig oud kruidenvrouwtje, Zadara geheten - met succes op zoek naar Dolina.
Door deze gezamenlijke inspanning is de basis voor verzoening gelegd. Als Rabban letterlijk de strijdbijl begraaft is de Vete definitief teneinde. De op wraak beluste Kilyon pleegt een mislukte aanslag en moet als zwaardvechter uiteindelijk in Johan zijn meerdere erkennen. Kilyon krijgt van Johan een onverdiende kans om het opnieuw als ridder te gaan proberen en Kotar en Dolina gaan trouwen. Eind goed al goed.
De Vete is een leuk geschreven verhaal waarin - op Zadara's optreden na - geen magie voorkomt. Het heeft romantiek (maar gelukkig niet teveel), actie, humor en een paar fraaie vechtscenes.
In meerdere albums terugkerende thema's zijn:
1977
Als Johan in een onbekend moerasgebied gebeten wordt door dezelfde gifslang die zijn paard deed schrikken en in het drijfzand belanden, lijkt het lot van de ridder bezegeld, ware het niet dat een toevallig passerende eendenjager, Kareb genaamd, zich over de bewusteloze ridder ontfermt en hem naar de paalwoning van moerasbewoonster Hvissa brengt.
In zijn koortsdromen heeft Johan die nacht een visioen dat een voorbode is van de dingen die komen gaan; eens temeer zal de Prins der Duisternis Johan's pad kruisen. Inmiddels heeft de mooie Mahité, Hvissa's pleegdochter en tevens het meisje waar Kareb verliefd op is, zich ertoe laten bewegen om zich in het gezelschap van Banjas en Mordok - twee ongure vrienden van Hvissa, die blijkbaar ook naar Mahité's hand dingen, Mahité spreekt immers over 'andere aanbidders' - naar de Oude Tempel te begeven, waar een fabelachtige schat ligt te wachten op hen die zich in dienst willen stellen van de 'Zwarte Meester'.
Johan ontwaakt de volgende ochtend, buiten gevaar, en vindt tastbaar bewijs dat de 'Zwarte Meester' niemand minder is dan Bahaal! Mahité bevindt zich in groot gevaar, en samen met Kareb zet Johan de achtervolging in. Hvissa waarschuwt Bahaal voor de komst van beide mannen, die hierop aankondigt het nodige te zullen doen 'om Kareb en de ridder te vernietigen'. Dat blijkt wel wanneer Kareb en de ridder even later ternauwernood een aanval van een horde gepantserde reptielen weten af te slaan. Deze inspanning heeft echter teveel van Johan's krachten gevergd, en een nieuwe koortsaanval is het gevolg. In een koortsvisioen neemt Johan Galaxa waar, die de ridder nieuwe krachten schenkt, waarop beide mannen hun tocht voortzetten.
Inmiddels zijn Banjas, Mordok en Mahité bij de oude tempel aangekomen. Vanuit een peilloos diepe put, de Hellebron, verschijnt Bahaal ten tonele. Mahité stemt er echter niet zondermeer in toe om Bahaal's merkteken te dragen; eerst wil zij de schat zien. Bahaal kondigt de komst van Johan en Kareb aan, en verklaart dat de Hellebron in verbinding staat met de onderwereld. Bahaal's verschijning maakt even later plaats voor een reusachtige gevleugelde slang die de Hellebron uitvliegt, om Kareb en de Rode Ridder op te sporen en te vernietigen. Inmiddels raakt Mahité aardig onder de indruk van de schier eindeloos grote schat in de Oude Tempel.
Als de gevleugelde slang Kareb en de Rode Ridder heeft gevonden, gaat het helse ondier onmiddellijk tot de aanval over, maar de ridder ziet kans het ondier buiten gevecht te stellen. Dan dient Galaxa zich aan, die beide mannen komt waarschuwen voor alweer een volgende hinderlaag en Johan een halssnoer van drakentanden geeft met de mededeling dat hij op het juiste ogenblik wel zal weten hoe dit te gebruiken. Inmiddels is uit de Hellebron in één nacht tijd een reusachtige monsterplant gegroeid; aan Banjas en Mordok de taak het zaad van de monsterplant te verzamelen en in het moeras te verspreiden, waarna de schat voor hen is. Mahité is nog altijd besluiteloos en houdt zich afzijdig. Johan en Kareb overleven de volgende hinderlaag, een aanval door zandspinnen, en dan blijkt opeens dat beide mannen hun doel nabij zijn; de Oude Tempel is in zicht.
Met de schat binnen handbereik, slaat bij Banjas de hebzucht toe; de schurk grijpt Mahité bij de hand, en kondigt aan Mordok uit de weg te willen ruimen omdat hij de schat slechts met Mahité wil delen. Als Mahité zich losrukt, stoot zij de manden met het zaad van de woekerplant om. Ogenblikkelijk schiet een enorme massa monsterplanten op; het zaad van het kwaad is gezaaid! Banjas en Mordok weten Mahité uit het groene kluwen te bevrijden, maar raken dan verwikkeld in een onderling gevecht op leven en dood, wat ze uiteindelijk geen van beiden zullen overleven. Mahité, geheel overstuur, ontvlucht de Oude Tempel en stuit op Johan en Kareb. Kareb vraagt Mahité nogmaals om haar hand... ditmaal weet Mahité het aanbod van de dappere eendenjager gelukkig op waarde te schatten.
Terwijl de monsterplanten voortwoekeren, pakken donkere wolken zich samen boven de Oude Tempel. Johan blijkt intuïtief te weten hoe te handelen met de drakentanden, zonder te begrijpen waarom. In een grote kring rond de Hellebron maakt Johan diepe sleuven met zijn zwaard, en plant in elk daarvan een drakentand. De volgende ochtend blijkt uit de drakentanden een handvol gepantserde krijgers te zijn gegroeid (13 in totaal), die zeggen onoverwinnelijk te zijn en pas na het laatste daglicht te zullen moeten verdwijnen. Ze begeven zich onder Johan's leiding naar de Hellebron waar Bahaal zijn plan bekend maakt: monsterplanten zullen de wereld overwoekeren en het einde van de beschaving veroorzaken. Om zijn vijanden te vernietigen roept Bahaal ditmaal een ware horde aan demonen op, waar de Drakenkrijgers onmiddellijk en met succes de strijd mee aanbinden.
In de Oude Tempel waar Kareb en Mahité een heenkomen hebben gezocht blijken ze niet veilig te zijn; een wurgplant neemt beiden in zijn greep, en Johan lijkt te laat te komen om het tweetal te redden, maar op het kritieke moment komt Galaxa tussenbeide. Bahaal's helse legioenen zijn volledig verslagen door de Drakenkrijgers. Bahaal doet de schat in ongedierte veranderen, en verdwijnt van het toneel wanneer Galaxa het moeras zijn oorspronkelijk aanzien teruggeeft, en er van de monsterplanten geen spoor meer te bekennen is. Inmiddels heeft Bahaal de woede over zijn nederlaag gekoeld op Hvissa; met paalwoning en al wordt zij door het moeras verzwolgen... 'wie zich in dienst stelt van de duistere machten moet het vroeg of laat bekopen' merkt Johan terecht op. Hij neemt afscheid van Kareb en Mahité, en rijdt een nieuw avontuur tegemoet.
Qua verhaal en tekenwerk behoort dit album zonder enige twijfel tot een van de beste uit de gehele reeks. Het tekenwerk is zorgvuldig, erg mooi van compositie, bijvoorbeeld strook 17-18; Johan's visioen van Bahaal, en bevat tal van scènes waar op knappe wijze is gespeeld met licht en schaduw om een dramatisch effect te creëren, zoals in strook 53-54.
Het verhaal is spannend en goed van opzet. De twee verhaallijnen - de gebeurtenissen rondom Mahité enerzijds en de tocht van Johan en Kareb anderzijds - zijn beiden even boeiend, en wisselen elkaar in een prettig tempo af, om tegen het einde op een logische manier samen te komen.
Ook de karakters komen geloofwaardig over, en dan met name Mahité. Bijzonder is het feit dat ze zich niet zondermeer wil inlaten met Bahaal; hoewel ze Banjas en Mordok in blind vertrouwen naar de Oude Tempel is gevolgd, wil ze het merkteken van de Prins der Duisternis pas dragen als ze de schat gezien heeft. Wat opvalt is dat Bahaal het meisje hierom prijst ('zéér verstandig!'), alsof de auteur tussen de regels door als boodschap aan zijn lezers mee heeft willen geven dat een mens er verstandig aan doet zich niet halsoverkop in te laten met iets, als je niet goed weet waar je aan begint. Haar twijfel maakt Mahité een menselijk karakter, en voor iedereen herkenbaar.
De moraal van het verhaal is duidelijk; de door de Bahaal nagestreefde 'vernietiging van de beschaving' is hier feitelijk het gevolg van menselijke hebzucht. Daar begint de ellende mee. Het was immers hebzucht die Banjas ertoe bewoog Mahité vast te grijpen en Mordok te willen vermoorden, waarna het zaad van het kwade op een wel heel letterlijke manier gezaaid werd. Bahaal hoefde niet eens de moeite te nemen zijn overbodig geworden handlangers uit de weg te ruimen; dat deden ze zelf wel...
Dit album toont in mijn ogen Biddeloo als verhalenverteller en tekenaar op zijn allerbest.
1977
Het verhaal begint wanneer onze held aan het zwerven is. Rond het middaguur komt hij echter aan bij een ommuurde stad. Bij de stadspoort houdt onze held even halt om een kerkerwagen te laten passeren. Een van de gevangenen smeekt onze held om hulp en wordt hierop bijna bestraft met de zweep, iets wat Johan net kan verhinderen. De soldenier legt uit dat het om enkele gevaarlijke misdadigers gaat, iets wat de gevangen man echter weerlegt. Hij vertelt dat de baljuw liegt. Meteen wordt er een poging ondernomen de man het zwijgen op te leggen. Dit laat onze held natuurlijk niet zomaar gebeuren, zodat de wapenknechten zich tegen hem keren. Een gebochelde eenogige bedelaar is hiervan getuige en vlucht weg om hulp te halen in een ongure herberg. Ondertussen wordt onze held omsingeld door de soldeniers… . De eenoog slaagt erin de reus Storkas te wekken uit zijn roes en het tweetal gaat meteen op weg om onze held Johan te ontzetten. Deze is door een laffe aanval op zijn paard in een hoek gedreven en maakt zich klaar voor overgave. Een krachtig machtsvertoon van Storkas doet de soldeniers echter wijken. De kar met gevangenen is reeds verdwenen en achtervolgen is onmogelijk daar Johans paard zijn poot verzwikt heeft. Storkas oordeelt dat het paard rust en verzorging nodig heeft en laat nog een staaltje van zijn kracht zien door het paard naar de stal te dragen.
Hierop gaat Johan op bezoek bij de Baljuw van het stadje, waar hij reeds verwacht wordt.
Johan voelt opeens dat hij bespied wordt en niets is minder waar. In een aanpalende kamer zit een edeldame achter een glazen bol, de welke Johan’s identiteit onthult en zijn strijd met de duistere machten weerspiegelt. Even later wordt Johan door de baljuw ontvangen en deze vertelt hem dat er een ijzeren hand nodig is om de misdaad een halt toe te roepen in deze stad. Wanneer hij echter vraagt achter de kar met gevangenen antwoordt niet de baljuw maar Zäidah, zijn vrouw. Zij vraagt onze held met welk recht hij deze vragen stelt en of zwervende ridders de wet stellen in de stad.
Even later heeft hij een treffen met Hachin de eenogige bultenaar die hem vertelt dat ze een schuilplaats hebben. Even later worden de 2 belaagd door een groep beurzensnijders en met de hulp van Storkas is het pleit snel beslecht. Het drietal komt even later aan in hun schuilplaats en onze held maakt er kennis met Maruka, de dochter van Hachin. In de woning wordt er gesproken over onrustmakende verdwijningen en duistere praktijken, die zouden beoefend worden door de baljuw zijn vrouw. Tevens komt Johan Storkas zijn verhaal te weten.
Hetgeen ze echter niet wisten is dat ze afgeluisterd werden door Trogir de dwerg, een handlanger van de baljuw zijn vrouw die meteen zijn meesteres op de hoogte stelt.
Omstreeks middernacht trekken onze helden erop uit naar de woning van de baljuw waar ze getuige zijn van een lichtflits in één van de kamers en een merkwaardige windvlaag. Even later staan onze vrienden oog in oog met de nachtwacht. Johan schreeuwt Storkas toe dat hij Hachin in veiligheid moet brengen terwijl hij de aftocht dekt. Al snel keert Storkas weer en de 2 slagen erin te ontkomen. Wanneer het drietal aankomt bij hun onderduikadres vinden ze de voordeur ingebeukt en is Maruka verdwenen. Ze beseffen meteen dat de baljuw en zijn handlangers hier achter zitten en Storkas wil meteen vertrekken. Hij wordt echter tegengehouden door Hachin, deze moet zijn 2 vrienden eerst iets bekennen. Hij is geen eenogige bedelaar, hij is graaf Waldimar en Maruka is zijn vrouw. Op hun huwelijksreis vernamen ze de wanpraktijken van de baljuw en ze besloten zelf een onderzoek in te stellen..
Terwijl er onder leiding van Trogir een ware klopjacht wordt gehouden, maken onze vrienden gebruik van onderaardse gangen die uit zouden geven in de kerkers van de baljuw.
Even later gaat Trogir verslag uitbrengen bij zijn meesteres, samen gaan ze naar de kerkers waar Trogir in Zäidahs opdracht Maruka op een brandstapel heeft gezet. Zäidah gebruikt op een gegeven ogenblik hypnose om de waarheid over Maruka te weten te komen.
Hierop trekt Zäidah zich terug voor enkele vreemde rituelen. In de kerker komt Maruka te weten dat de gevangenen geofferd zullen worden aan Zäidahs duistere meester.
Ondertussen worden de 3 helden door ratten geteisterd en weten ze dankzij Storkas te ontsnappen. Even later dringen de 3 vrienden door tot in de kerkers en wordt er een hevige strijd geleverd. De brandstapel waarop Maruka staat wordt aangestoken en Zäidah laat het gewelf instorten. Storkas spant zich even in en stut het gewelf met zijn kracht terwijl Waldimar zijn vrouw redt en Johan de gevangenen bevrijdt.
Wanneer Zäidah dodelijk valt is het pleit snel beslecht. Graaf Waldimar toont zich een wijs en vergevende man wanneer hij de soldeniers vrijuit laat gaan. Hij is er van overtuigd dat hen de wil van Zäidah werd opgelegd.
Na enkele weken van Waldimars gastvrijheid gebruik gemaakt te hebben vertrekt onze held terug naar andere oorden, ditmaal met een reisgenoot want Storkas gaat met hem mee.
Dit verhaal werd zo geliefd omwille van het sympathieke hoofdpersonage, Storkas. Deze “Conan the Barbarian” walst alles en iedereen overhoop. Zijn kracht is bovennatuurlijk maar zijn hartje oh zo kwetsbaar. Deze goede loebas maakt ruimschoots de flinterdunne plot goed. De keuze van deze sidekick, die trouwens nog een verhaal mee zou doen is al even meesterlijk te noemen, als de topverhalen van Karel Biddeloo. Storkas zou immers later een personage blijken dat menig rr-fan nog eens terug zou willen zien.
1977
Een stil rustig vissersdorpje in het zuiden, daar begint een formidabel avontuur voor twee mannen. De ons welbekende Johan, De Rode Ridder en zijn reusachtige gezel Storkas de barbaar. Johan ontmoette Storkas een tijdje geleden en deze besloot om hem te vergezellen op zijn avonturen.
Storkas die de hele dag gelopen heeft besluit een herberg op te zoeken en logies te vinden voor de twee mannen. Johan gaat ondertussen eens een kijkje nemen op de kade waar de provoost, een dienaar van het gerecht en zijn soldeniers duidelijk op iets wachten. Johan wordt eerst nog tegengehouden door een soldenier maar de provoost ziet dat Johan een vreemdeling is en besluit hem uitleg te geven. Johan hoort dat er een schip met galeislaven op komst is. Aan boord bevindt zich een man die de provoost tot drie jaar dwangarbeid had veroordeeld, vandaag wordt hij vrijgelaten. Die man heet Yordin, heeft een houten been en een kraai die hem overal volgt. Op een dag was hij in het vissersdorpje toen Bodwun de koopman zijn waren tentoonstelde. Die dag boden hij en zijn dochter Azurah ook iets speciaals aan, een zonderling perkament waarop de ligging staat van een gezonken karveel, dat een lading zilver bevat! Een plotse windvlaag rukte Bodwun het perkament echter uit handen. Yordin stuurde Kraa, zijn kraai op het perkament af en deze ving het in volle vlucht. De provoost organiseerde een klopjacht op Yordin en kreeg hem uiteindelijk te pakken, maar van de schatkaart was geen spoor meer. Yordin weigerde iedere medewerking en werd veroordeeld.
Vandaag is de dag van Yordin zijn vrijlating, na de uitleg die de provoost aan Johan verschafte gaat hij aan boord van het galeischip om Yordin te bevrijden. De provoost tracht alsnog te weten te komen van Yordin waar hij de schatkaart bewaarde. Yordin die nog steeds weigert te zeggen waar hij de kaart liet, moet een bedreiging van de provoost slikken. Daarna gaat hij van boord. Johan stond ondertussen nog steeds op de kade te wachten waar hij bespiedt werd door de koopman Bodwun en zijn dochter Azurah.
De provoost geeft zijn soldeniers de opdracht Yordin te volgen, maar helaas voor hem heeft Johan dit gehoord. Hij besluit Yordin in bescherming te nemen en leert de provoost en de soldeniers een lesje. Bodwun en Azurah hebben alles gevolgd en besluiten actie te ondernemen. De koopman gaat naar de binnenstad en klopt aan bij een somber, gesloten huis vol ongure elementen. Hij overtuigt de rabauwen met klinkende munt om Johan uit de weg te ruimen.
Johan die ondertussen Yordin heeft ingehaald, nodigt hem uit voor een gesprek. Beide mannen begeven zich naar de herberg, waar Storkas in de wijn dook. De mannen maken kennis met elkaar en Yordin vertelt dat hij de schatkaart nog steeds heeft en het zilver wenst te gebruiken om zijn vrienden, de andere galeislaven vrij te kopen. Johan en Storkas vinden dit een nobel doel en besluiten Yordin bij te staan
Die nacht wordt de herberg door de ingehuurde rabauwen overvallen. Gelukkig waakt Kraa, de kraai van Yordin in de kamer van hem en Johan. In de andere kamer ligt Storkas te ronken maar knuppelslagen blijken niet genoeg om hem onschadelijk te maken. Nadat Storkas zich een beetje boos maakte moeten de rabauwen vluchten en verslag uitbrengen bij Bodwun.
Wanneer Bodwun en zijn dochter thuiskomen blijkt dat ze worden opgewacht door de provoost. Hij stelt voor dat hij en de koopman samenwerken om de zilverschat in handen te krijgen.
De volgende ochtend waagt Azurah nog een list om Johan en Storkas aan hun kant te krijgen, ze faalt echter en bedreigt Yordin. Wanneer Kraa tussenkomt blijkt dat haar poging vruchteloos was.
Na dit voorval besluit Yordin de schatkaart boven te halen, deze bleek in zijn houten been verstopt te zitten. Het drietal besluit af te reizen. Ze worden vanzelfsprekend achternagezeten door de provoost en zijn soldeniers en door Bodwun, Azurah en hun rabauwen op het galeischip van de provoost.
Na een tocht van vele uren bereiken Johan en zijn gezellen een rotsachtige omgeving waar het befaamde schip ergens gezonken is. De mannen besluiten de nacht door te brengen in een grot en hun nieuwsgierige vijanden maken hiervan gebruik om zich ook aan land te begeven.
’s Ochtends bij eb slagen de drie vrienden erin het gezonken wrak te vinden dat nu gedeeltelijk boven water ligt. Johan besluit een kijkje te gaan nemen in het wrak en zwemt erheen. Hierop besluiten hun vijanden om Storkas en Yordin aan te vallen, ze weten Storkas onderuit te halen met een list. Een kruik wijn met slaapmiddel schakelt hem uit. Daarna is het voor de schurken een koud kunstje om Yordin en Kraa te overmeesteren. Nu zijn de schurken de toestand meester, helaas voor hen belet dit niet dat er een schermutseling ontstaat tussen de rabauwen en de soldeniers die in een gevecht uitdraait.
Johan, die de belevenissen aan land niet heeft kunnen volgen bevindt zich ondertussen aan boord van het wrak waar hij na een ongeluk klem komt te zitten. Er blijkt een octopus aan boord die het op hem heeft gemunt. Het water stijgt langzaam maar gelukkig krijgt Johan een plank in handen waarmee hij met een list de inktvis de balk kan laten verplaatsen waaronder hij klem zit. Daarna geeft de inktvis zich gewonnen en kan Johan naar buiten zwemmen. Eens bovengekomen ziet hij wat zijn vrienden overkomen is.
Storkas, die een reus van een kerel is blijkt niet zo eenvoudig te verschalken met een slaapmiddeltje en weet zich te bevrijden en schopt snel herrie tegenover de soldeniers. Wanneer de provoost Yordin dreigt in de afgrond te duwen duikt Storkas de zee in, ontmoet de octopus en gaat daarna naar het galeischip omdat hij Johan er zag aan boord klauteren.
Johan besloot de achterblijvers op het galeischip te verschalken. Wanneer Storkas hem een handje komt helpen is het pleit vlug beslecht en Johan legt er zijn plan uit. De galeislaven zijn zeer behulpzaam en ze verkleden zich mee als soldeniers.
Het wrak wordt ondertussen leeggehaald en er liggen al tientallen zilverstaven op de grond. Johan, verkleedt als soldenier, komt Yordin bevrijden. Yordin bleek al van zijn boeien af te zijn en viel Johan haast per vergissing aan.
Ondertussen zijn de provoost, Bodwun en Azurah op het galeischip aangekomen. Daar besluit Storkas aan Azurah eens uit te leggen wat ze in zijn geboorteland met stoute meisjes doen… Wanneer Johan en Yordin het schip bereiken barst het gevecht los. Rabauwen en soldeniers tegen galeislaven. Johan tegen de provoost en Storkas tegen de soldeniers en rabauwen die gek genoeg zijn om het tegen hem te willen opnemen.
Johan en zijn gezellen winnen het pleit en Johan besluit dat de gouwheer, heer Kadris, het recht heeft om over de schurken te oordelen en de bestemming van de zilverschat. Zijn vonnis luidt: Bodwun en Azurah worden uit het gebied verbannen. De provoost, zijn soldeniers en de rabauwen worden veroordeeld tot dwangarbeid op de galeischepen en Yordin en zijn vrienden zijn vrij. Met het zilver zullen schepen worden uitgerust waarmee zij een koopvaardijvloot mogen beginnen.
Johan en Storkas nemen afscheid van een gelukkige Yordin. En nemen wij ook afscheid van Storkas?
In de galeislaaf zien we het tweede en (voorlopig?) laatste optreden van de populaire Storkas. Naast de beroemde Galaxa, de fantastische Yorimoto en de duivelse Demoniah is hij één van de populairste creaties van Karel Biddeloo. Ironisch genoeg kwam hij slechts in twee verhalen voor.
1977
De Rode Ridder verkent de bergwouden van een hoogvlakte in het zuiden...
Een witharige oude man staat te kijken hoe hij tussen de rotsen nadert. Aan de middelvinger van zijn rechterhand draagt de oude man een zonderlinge gouden ring. Plots ziet Johan dat de oude man wordt aangevallen door een kolossale beer. Johan grijpt in en red de man van de dood. De oude man, Orozam, verleent Johan onderdak in zijn woning en vertelt zijn verhaal.
Orozam vertelt dat zijn huis grenst aan een gevaarlijk gebied waarin zich “De muur der Zandstormen” bevind. Een dodelijk gevaar voor iedere reiziger. Volgens de legende dolen de geesten van een eeuwenoud leger veroveraars in de zandstormen rond tot het einde der tijden. Johan gaat natuurlijk op onderzoek uit om te onderzoeken of de legende op waarheid berust. Orozam geeft zijn ring aan Johan en beweert dat hij Johan tegen onheil zal beschermen.
Onderweg vindt hij al gauw enkele lijken van gestorven reizigers. Als er plots een zware storm opsteekt valt Johan in een diepe kloof waar hij bewusteloos gevonden wordt door een patrouille Romeinse (!) soldaten. Hun leider geeft opdracht om Johan te doden. “Ons bestaan moet geheim blijven voor de buitenwereld!”. De soldaat die de opdracht moet uitvoeren aarzelt als hij de ring aan Johan’s vinger ziet. De ring wordt herkent als het zegel van de hogepriester, Orozam die 10 jaar eerder uit hun midden verdween. Ze besluiten Johan niet te doden en mee te nemen.
Als Johan ontwaakt is Alida, de dochter van gouverneur Octavius, bij hem. Zij laat hem zien dat Johan terecht lijkt te zijn gekomen in een herbouwd Rome van voor onze jaartelling. Alida vertelt dat haar voorvaderen - een Romeins legioen - deze stad eeuwen geleden bouwden toen ze na een zandstorm van de buitenwereld afgesloten werden door een grondverschuiving. Plots komt Magnus, opperbevelhebber van het legioen, binnen en hoort Alida spreken. Hij is woedend dat zij zo vrij over hun geheimen met Johan spreekt. Als Johan tussenbeide komt ontstaat er een gevecht waarbij Magnus door Johan op de grond wordt geworpen. Als ook de gouverneur Octavius en zijn pretoriaanse garde arriveren zweert Magnus wraak op Johan.
Johan vertelt zijn verhaal aan Octavius en wordt rondgeleid door de stad. Al gauw wordt duidelijk dat Johan niet zal worden toegestaan om terug te keren naar de buitenwereld. Johan ziet enorme hoeveelheden legioensoldaten. Het blijkt dat Magnus plannen heeft om de buitenwereld te veroveren. Octavius is de enige die hier niet aan mee wil werken.
Ondertussen overlegt Magnus met Beric, de voornaamste hoge priester van de stad. Beric wil Magnus de macht in eigen hand laten nemen en een nieuw keizerrijk stichten in de buitenwereld. Met zijn magische krachten zal hij het legioen door de muur der Zandstormen leiden. Magnus wil tevens Alida als zijn vrouw meenemen. Hiervoor wil hij haar vader, Octavius, vergiftigen. Uiteraard worden er ook plannen tegen Johan beraamt.
Johan maakt kennis met de gladiatoren en hun gevechten in het amfitheater. Hij neemt de uitdaging aan om het tegen hun beste zwaardvechter, Mordoek, op te nemen in een vriendschappelijke krachtproef. Johan wint het gevecht en dit wordt door Magnus met tandengeknars gadegeslagen. Mordoek vat zijn verlies echter sportief op en schudt Johan de hand. Hij vraagt of Johan in het komende arena gevecht aan zijn zijde wil strijden. Aangezien Johan bloedvergieten om het volk te vermaken waanzin vindt weigert hij.
Als tijdens een feest Magnus voorstelt om te drinken op de macht en glorie van het Oude Rome levert dit een discussie op met Johan. De drinkbeker van Octavius is door Magnus vergiftigd en hij sterft onmiddellijk. Een handlanger van Magnus verstopt kostbaarheden op Johans kamer waardoor hij verdacht wordt van diefstal en wordt veroordeeld om in de arena te vechten als gladiator.
Johan vertelt de gladiatoren van het complot tegen Octavius en heeft in ieder geval een vriend in Mordoek. Een tweetal gladiatoren is echter omgekocht door hogepriester Beric en pleegt een aanslag op Johan die uiteraard wordt afgeslagen. Alida luistert een gesprek af tussen Beric en Magnus waarin ze de moord op Octavius noemen en waarin Beric uitlegt hoe ze met behulp van een magisch kristal door de muur der zandstormen kunnen komen om in de buitenwereld de macht en glorie van het oude Rome te doen herleven.
Ze laat een bericht bezorgen bij Torgal, de oppasser van de wilde dieren in het amfitheater met een verzoek om hulp. Hierop bereid Torgal de vlucht van Johan voor die tijdens het Gladiatorengevecht moet plaatsvinden.
Johan vecht heldhaftig in de arena als plots onrust ontstaat op de tribunes. Een dolle stier is ontsnapt en stormt richting hoofdtribune. Hoge priester Beric wordt door de stier op de horens genomen. Alida kan zich in de opschudding meester maken van het magisch kristal en voegt zich snel bij Johan die op haar wacht. Ze worden echter snel ontdekt door Magnus en zijn troepen. Een heftige strijd ontbrand waarbij Mordoek sneuvelt door een verraderlijke zwaardstoot van Magnus als hij de aftocht van Johan en Alida dekt.
De stervende Beric adviseert Magnus om dadelijk met het voltallige leger de achtervolging in te zetten naar de buitenwereld. Magnus rijdt op kop en heeft de strijdwagen van Johan en Alida bijna ingehaald. Als de strijdwagen omslaat krijgt Magnus het magisch kristal in handen en lijkt niets nog in de weg te staan van de opmars van de Romeinse legers naar de buitenwereld. Magnus wil echter nog wraak nemen op Johan en beide mannen hakken woest op elkaar in. Magnus raakt hierbij dodelijk gewond en sterft met het kristal in zijn vuist als ook het legioen arriveert.
Plots verschijnt Orozam, de hogepriester, met het kristal in zijn hand en waarschuwt de soldaten om terug te keren naar hun stad. Als de legionairs geen gehoor geven aan zijn waarschuwing gebruikt Orozam de volle kracht van het kristal en een verschroeiende lichtstraat vernietigt het complete leger. “Het noodlot voltrekt zich. Dit is de ondergang van een wrede en oorlogszuchtige beschaving. ..Niet één zal het overleven !” De Romeinse stad trilt op haar grondvesten als ook hier de totale vernietiging aanbreekt.
Orozam wijst de weg naar de buitenwereld voor Johan en Alida die buiten westen is. Johan laat haar achter bij Orozam die belooft haar te genezen. Als Johan afscheid neemt belooft hij ooit terug te keren. De Rode Ridder bevindt zich weer in z’n vertrouwde wereld, maar het Romeinse avontuur is voor altijd in zijn geheugen gegrift.
Weer een sterk Rode Ridder avontuur met een originele verhaallijn. De machtige Romeinse beschaving spreekt natuurlijk zeer tot de verbeelding en was nooit eerder onderwerp in een Rode Ridder avontuur. Biddeloo heeft dit in dit spannend verhaal perfect uitgewerkt.
1977
Aan de oevers van een ondiepe rivier heeft de Rode Ridder een ontmoeting met burchtheer Mordor en zijn gezellin Sirtis. Mordor beveelt Ebert en Hiram, twee ruwe vechtersbazen en hoofden van zijn garnizoen, om de ridder naar de andere kant van de rivier te jagen. Ze misrekenen zich echter deerlijk en Johan bezorgt hun een fris bad. Als Johan rekenschap vraagt aan Mordor en Sirtis, vertellen zij hem dat Arald, een jonge schurk, ervandoor is met een zegelring zonder dewelke Mordor zijn bewind niet ten volle kan uitoefenen. Een beurs goudstukken en de belofte op veel meer moeten de Rode Ridder overhalen om Arald uit de weg te ruimen. Johan doet alsof hij het spel meespeelt en vertrekt.
Een zwervende fluitspeler heeft echter alles gehoord en kent de ware bedoelingen van de ridder niet. Door zijn bijzonder fluitspel weet hij Johans paard van de wijs te brengen zodat de ridder het paard te voet aan de teugel moet meevoeren. Daardoor komt de zwerver, Yrrim genaamd, ruim vóór de Rode Ridder aan in de herberg waar Arald onderdak heeft. De fluitspeler waarschuwt Arald dat Mordor een ridder stuurt om hem te vermoorden. In de herberg, uitgebaat door de mooie Serena, besluit een groep herders de ridder op te wachten.
Aangekomen in de herberg gaat Johan onmiddellijk tegenover Arald zitten. Als de herders de ridder te lijf willen gaan, is zijn zwaard onder tafel al op Arald gericht. Johan verklaart echter dat hij Arald niet wil doden omdat Mordor hem blijkbaar belogen heeft. Mordor beweerde dat Arald beschermd werd door een bende schurken, maar echte boeven gebruiken andere wapens dan een herdersstaf om een ridder uit te schakelen.
Arald vertelt Johan dat hij nog net met de zegelring kon vluchten toen Mordor, de rentmeester, zijn ouders vermoordde. De Rode Ridder vraagt Arald of hij al gedacht heeft aan een terugkeer, maar verneemt dat de rivier, die de grens vormt, streng bewaakt wordt. Johan wil ’s nachts de grensbewaking aan de rivier testen en vertrekt, ongemerkt gevolgd door Yrrim. De ridder kan een gesprek afluisteren tussen Ebert, Hiram en een aantal soldeniers. Hierbij verneemt Johan dat Mordor een groot feest wil geven voor alle omliggende edelen om hun de zegelring te tonen. Ebert en Hiram smeden ook een plan om de zegelring van de ridder afhandig te maken om zelf de beloning van Mordor op te strijken. Johan wordt echter ontdekt en de weg wordt hem afgesneden door een meute honden van het garnizoen. Op Yrrims fluittonen gaan ze er echter vandoor en gaan hun meesters te lijf.
Terug in de herberg ontvouwt Johan zijn plan om Arald zijn rechtmatige erfenis terug te bezorgen. Hij zal naar de burcht vertrekken en Mordor de zegelring overhandigen om diens mogelijke wantrouwen te sussen. Serena, Arald en Yrrim zullen een paar dagen later als kunstenmakers naar het feest trekken. Eens de rivier over valt de Rode Ridder in een hinderlaag van een grote groep soldeniers, aangevoerd door Ebert en Hiram. De ridder is hierop echter voorzien slaat de aanval af.
Op de burcht wordt hij ontvangen door Sirtis die Johan het leiderschap van het garnizoen aanbiedt. Sirtis probeert Johan om haar vinger te winden om Mordor opzij te schuiven. Op haar verzoek neemt Mordor Johan in dienst en zendt hij Ebert en Hiram weg, echter niet zonder het verzoek om de Rode Ridder “een ongeval te bezorgen”.
Enkele dagen later, op het feest, springt ineens de als nar vermomde Arald op Mordors tafel en daagt hem uit voor een danswedstrijd, samen met Sirtis. Als Yrrim even gespeeld heeft, houden Serena en Arald op met dansen. Door Yrrims muziek kan dit echter niet meer voor Sirtis en Mordor die willens nillens moeten verder dansen. Als Yrrim stopt, zijgen ze uitgeput neer en bekent Mordor de moord op Aralds ouders.
Hierop komen Ebert en Hiram in actie. Arald redt het leven van Johan bij een mesworp van Hiram en het is Sirtis die dodelijk getroffen wordt. Ebert en Hiram stormen op Yrrim en Arald af, maar Mordor werpt zich voor de flitsende zwaarden, zijn laatste kans om iets goed te maken. Hierop valt Ebert onder het zwaard van de Rode Ridder. Hiram weet er echter vandoor te gaan maar wordt ingehaald door Johan en Yrrim. Bij een zwaardgevecht wil Hiram Johan verraderlijk neersteken met een dolk, maar eens te meer speelt Yrrims instrument een beslissende rol en Hiram valt levenloos neer.
Hierop besluit Yrrim te vertrekken naar Hameln, waar een rattenplaag heerst, en beide mannen nemen afscheid. Johan keert terug naar de burcht en verneemt dat Serena en Arald willen huwen. Wat later vertrekt ook de Rode Ridder, eens te meer twee gelukkige mensen achterlatend.
“De Banneling” is zonder meer een sterk album. Het scenario zit goed in mekaar en de spanning blijft tot het einde. De tekeningen zijn uitstekend en de personages goed gekarakteriseerd. De rol van Sirtis als intrigante komt bijvoorbeeld goed uit de verf. Een sterk ridderverhaal met andere woorden, gekruid met een vleugje mysterie dankzij Yrrims bijzondere fluitinstrument, dat van begin tot einde een doorslaggevende rol speelt.
In dit album vloeit het ene actiemoment naadloos in een ander over: het gevecht van Johan met Ebert en Hiram, de kennismaking met Arald, Johans nachtelijke ontmoeting met de grensbewakers, de hinderlaag van Ebert en Hiram met hun soldeniers om de zegelring in bezit te krijgen … Persoonlijk vind ik deze laatste gevechtsscène trouwens één van de beste uit de volledige Rode Ridder – reeks. Vooral Johans steigerende paard is indrukwekkend. Het feest daarna zorgt voor een passende ontknoping, met het duel tussen Hiram en de Rode Ridder als apotheose.
Hier en daar sijpelt ook een komisch aandoende scène door, bijvoorbeeld als de Rode Ridder Ebert en Hiram in het water kiepert en verder als een soldenier hen daar nog eens aan herinnert. We zien Johan hier warempel glimlachen! Daarnaast is de verwijzing naar de rattenvanger van Hameln een geïnspireerde ingeving. Dit stadje bestaat trouwens echt: www.hameln.de
Wat mij betreft, is dit album een exponent van een zeer sterke periode van Karel Biddeloo.
Om met een zeer persoonlijke noot af te sluiten: dat besef had ik uiteraard nog niet toen ik “De banneling” in 1977 kreeg van mijn ouders: mijn eerste stripverhaal en bijgevolg mijn eerste Rode Ridder – verhaal, in eerste druk nog wel. Ook nu kan ik dit album nog steeds waarderen en ter hand nemen. Vier sterren vind ik wel verdiend.
quotes :
“Ik zal je om mijn vinger winden, Johan! Net als Mordor!” (denkt Sirtis)
“Achteruit, galgenaas! Niemand zal mij tegenhouden!” (Johan)
1978
Johan nadert een stad, wanneer hij plots aangesproken wordt door een ridder en zijn schildknaap. Ook zij zijn op weg naar de stad, zij het dan om deel te nemen aan het toernooi dat er gehouden wordt. Gezien het late uur besluiten Johan, Bardolf, de ridder en zijn schildknaap Jared samen de nacht door te brengen rond het kampvuur. Uit vrees voor Griskil en zijn bende houden ze om beurten de wacht. Jared houdt de eerste wacht, maar valt in slaap. In een mum van tijd wordt de schildknaap dan ook overmeesterd door de bende van Griskil. Johan en Bardolf sliepen echter niet en slaan onverbiddelijk toe. Wanneer de rovers het onderspit dreigen te delven slaat Griskil toe, hij werpt met een slinger een steen naar Johan, die in elkaar stort. Bardolf weet op tijd zijn helm op te zetten. Nu zijn de rovers verloren, ze zetten het op een lopen. Meteen zetten Jared en Bardolf koers richting stad, om Johan te laten verzorgen.
In het kamp van de rovers zit er een vlieg aan de lamp, verscheidene rovers hebben het moeilijk met het aantal doden. Griskil weet de muiterij echter passend te onderdrukken en verandert van vermomming. Er wordt besloten de ridders in het nauw te drijven en mogelijk in de stad toe te slaan.
Wanneer Johan bijkomt blijkt hij zijn geheugen kwijt te zijn. In alle haast wordt er een chirurgijn opgezocht. Terwijl Jared buiten de wacht houdt, laat Bardolf de chirurgijn zijn ding doen. Hij verliest echter snel zijn geduld, wanneer blijkt dat de chirurgijn een echte kwakzalver is.
Jared heeft meer geluk, hij ontmoet een bevallige edeldame, Marysa, met haar hofdame. Wanneer de dames ontdekken dat hij de schildknaap is van Bardolf willen ze prompt een ontmoeting met de kampioen. Na de chirurgijn bijgewerkt te hebben verlaten Johan en Bardolf zijn etablissement en ontmoeten de edeldames.Marysa nodigt het gezelschap uit om Johan naar haar woning te brengen. Bardolf meldt meteen de gebeurtenissen in het woud aan Marysa’s vader, de stadhouder .Die kan haast moeilijk zijn bewondering voor Bardolf bedwingen.
Datzelfde ogenblik klopt Odal aan. Odal dingt naar de hand van Marysa. Tot nu toe ging ze nog niet op zijn huwelijksaanzoek in. Odal zal deelnemen aan het toernooi en maakt zich sterk het voor haar te zullen winnen. Odal waarschuwt Bardolf ook voor Griskil, weet hij meer… ?
Ondertussen komt Johan weer bij bewustzijn. Hoewel zijn herinneringen nog niet terug zijn, bemerkt hij een bespieder. Vaag herinnert hij zich het gezicht van de man. Wanneer hij echter duizelig wordt slaat de rover hem neer. Marysa komt net de kamer binnen om Johan wat te eten te brengen en slaat alarm. De in het nauw gedreven rover zet het op een lopen. Jared is de enige die de rover tracht te achtervolgen, wanneer hij echter gedood dreigt te worden slaat Odal de rover neer. Deze is op slag dood. Hierop nodigt de stadhouder Odal uit. Ondertussen is Johan al een heel eind opgeknapt en vol moed om Griskil en zijn bende uit te roeien. Odal blijft hoogmoedig omtrent Griskil en het nakende toernooi. Marysa betoont echter geen enkele vorm van affectie jegens Odal, wat hem totaal niet zint.
Die nacht breekt brand uit in de stad. Griskil in hoogsteigen persoon is de brandstichter. Van alle kanten worden de soldaten van de stadhouder onder vuur genomen, al snel heeft Griskil zijn begeerde buit, de schatkist van de stadhouder. Johan en Bardolf volgen een spoor naar de rivier, waar Odal hen opwacht. Hij zou hevig gevochten hebben, het bewijs, twee dode rovers achterin een steeg. De stadhouder staat nu voor een dilemma, hij vraagt Odal om geld te lenen. Deze is bereid, in ruil voor de hand van Marysa. De stadhouder weigert, en krijgt bedenktijd tot na het toernooi. Bardolf besluit dat het welletjes is geweest en wil op het toernooi afrekenen met Odal. Jared werd die zelfde nacht ontvoerd, wat de verbetenheid om met Griskil af te rekenen eens zo groot maakt. Wanneer Johan en Bardolf de deelnemende ridders van het toernooi om hulp vragen om de roversbende op te rollen, krijgen ze weinig gehoor. Odal heeft hen reeds omgepraat. Hierop gaan Johan en Bardolf zelf op zoek naar Jared. Deze blijkt echter onvindbaar.
Intussen gaat het toernooi van start. Bardolf rekent op fabuleuze wijze af met zijn tegenstanders. Uiteindelijk staat hij tegenover zijn laatste tegenstander, Odal. Ze gaan elkaar te lijf met een oorlogsspeer. Na 4 charges zitten beide ridders nog stevig in het zadel. De stadhouder schort de kamp op tot de volgende dag.
In het huis van de stadhouder vinden Johan en Bardolf een ontstellende boodschap. Een boodschap met een haarlok van Jared. Indien Bardolf de kamp wint, sterft Jared. De maat is vol, gewapend trekken Johan en Bardolf er op uit. Al snel worden ze door rovers aangevallen, de rovers lijden zware verliezen. Dan wordt koers gezet naar het toernooikamp, waar Griskil de deelnemende ridders wil overvallen. Johan gaat de ridders waarchuwen, terwijl Bardolf een gewonde rover volgt. Deze leidt hem naar de schuilplaats van Griskil, waar ook Jared zich bevindt. Al snel is de jongen bevrijd. Griskil’s overval op de ridders is inmiddels mislukt, de ridders maken korte metten met zijn roversbende. Griskil zet koers naar de stad, waar hij Marysa in haar slaap overvalt en ontvoert. Bardolf komt net te laat, gelukkig duikt Johan op en valt Griskil aan. Marysa is gered, Griskil blijkt Odal te zijn. In ruil voor zijn leven maakt hij de schuilplaats van zijn schat bekend, hij verdwijnt voorgoed achter de tralies.
Bardolf verklaart Marysa zijn liefde voor haar. Hij heeft meer geluk, de gevoelens zijn wederkerig.
Een rechtoe rechtaan ridderverhaal, met veel ruimte voor de helden van dienst. Dat zou je de korte omschrijving kunnen noemen van dit bijzonder geslaagde rode ridder album. Biddeloo wist in dit album een beklijvende sfeer te creëren, wat de lezer het album in een ruk doet uitlezen. De dubbele personaliteit van Odal voel je vanin het begin aan, al weet Biddeloo de lezer toch nog even om de tuin te leiden. Bij herlezen vallen deze effecten natuurlijk wag, maar dan begint het hoofdthema een betere vat op de lezer te krijgen. Een moedige onbezonnen schildknaap, zijn hardleerse maar rechtvaardige meester en de knappe dochter van de stadhouder. Voor een keer is Johan niet het hoofdpersonage, nee, de verscheidene karakters komen minstens even uitgebreid aan bod. Johan wordt wel gebruikt als deus ex machina op het einde, maar het zij zo, het is uiteindelijk ook zijn reeks niet ?
Wat mij betreft een van de beste ridderverhalen met een niveau dat in die periode courant was. Het niveau dat de reeks groot maakte!
1978
In een woud ontmoet Johan een blinde bedelaar, die hem in ruil voor een aalmoes de toekomst voorspelt. Wanneer de bedelaar een flonkerend licht aan de nachthemel voorspelt dat een voorbode van gevaar betekent, denkt Johan er het zijne van en vervolgt zijn weg. Onmiddellijk daarna stormen vier woeste ruiters over het pad en rijden spoorslags de bedelaar onderuit. De rabauwen zijn verdwenen voor Johan iets kan ondernemen. Hij bekommert zich over de zwaargewonde bedelaar, die hem nogmaals waarschuwt voor het flonkerende licht. Tot Johans verbazing kan de blinde man zelfs een heuvel in de verte aanwijzen waar het licht zal neerkomen. Daarna bezwijkt hij aan zijn verwondingen.
Bij valavond komt Johan aan op de top van de dichtbeboste heuvel en ontdekt er een granieten megaliet. De megaliet blijkt warmte uit te stralen; Johan begint nu meer en meer in de woorden van de overleden bedelaar te geloven en speurt de nachtelijke hemel af tot hij een ongewoon sterk licht bemerkt dat eerst aangroeit tot een soort vallende ster en uiteindelijk aanzwelt tot een reusachtige witgloeiende bol. Het gevaarte komt vlak bij Johan en de megaliet neer. Plots wordt de hele omgeving in een dichte nevel gehuld.
Johan ontwaart in de optrekkende nevel een vreemde machine - een duivelstuig volgens onze middeleeuwse ridder, die uiteraard nog nooit een vliegende schotel heeft gezien. Nog voor hij van zijn verbazing kan bekomen stapt er een futuristisch geklede jongedame uit. Johan grijpt verschrikt naar zijn zwaard, maar wordt onder bedwang gehouden door het laserpistool van de vrouw, die even de werking van haar wapen demonstreert op een boom zodat Johan de nutteloosheid van enig verweer inziet. De vrouw laat merken geen kwade bedoelingen te hebben en nodigt Johan uit aan boord van het ruimteschip. Binnen ontmoet hij Raszlik, de partner van de vrouw; haar naam is Aïmara. Ze leggen aan Johan uit dat ze vluchtelingen zijn van een andere wereld en op aarde een nieuw bestaan willen beginnen. Ze landden op de heuvel omdat de megaliet in feite een baken is dat lang geleden door andere ruimtereizigers werd opgericht. De betrachting van Raszlik en Aïmara is nu om ergens een burcht te kopen, waar ze vreedzaam kunnen wonen; ze vragen Johan om hen bij deze zoektocht en de aankoop te begeleiden.
Wanneer Johan hen vraagt hoe ze de aankoop van een burcht denken te betalen, tonen ze hem honderden edelstenen: waardeloos op hun planeet, maar een vermogen waard op aarde. Johan voorspelt dat ze door dit fortuin een hoop moeilijkheden tegemoet gaan, maar stemt toch in om de ruimtereizigers bij te staan in hun opzet. Het koppel verkleedt zich in de plaatselijke klederdracht. Plots bemerkt Aïmara vier ongure individuen op de monitor: het zijn de vier rabauwen die in de verte het lichtfenomeen opgemerkt hadden en nu op weg zijn naar de heuveltop. Aïmara wil geweld vermijden en daarom verlaten ze het ruimteschip. Aïmara laadt de zak met edelstenen in de zadeltassen van Johan's paard, maar niemand merkt hoe hierbij een robijn in het gras valt. Johan is stomverbaasd wanneer hij ziet hoe Raszlik door een druk op zijn halssnoer het ruimteschip onzichtbaar maakt door het in een andere tijdsperiode te plaatsen.
Tegelijkertijd wordt de megaliet niet langer actief en verliest zijn warmteuitstraling. Samen dalen ze de heuvel af, op zoek naar een hoeve, waar Johan paarden wil kopen voor de ruimtereizigers. Wanneer de rabauwen bij de megaliet aankomen vindt een van hen de robijn in het gras. Hij ontdekt tevens dat door in de robijn te kijken er mijlenver mee kan gekeken worden. Jerdal, de leider van het viertal, ontneemt hem de edelsteen en speurt er de horizon mee af: zo ziet hij Johan en zijn gezellen in de verte. Hij vermoedt dat zij nog meer van die edelstenen hebben en zet samen met zijn kompanen de achtervolging in.
Johan en de ruimtereizigers arriveren op de grote hoeve van de argwanende Hannes, die hen de twee gevraagde paarden verkoopt. Johan betaalt met goudstukken om niet nog meer argwaan bij Hannes te wekken. Hij vraagt hem naar de locatie van het dichtstbijzijnde kasteel, en wordt de weg gewezen naar het kasteel van heer Rudbert. Onwennig op de paarden - dieren die hen niet vertrouwd zijn - volgen Aïmara en Raszlik Johan naar het kasteel. Wanneer het paard van Aïmara op hol slaat is Johan alert genoeg om haar net op tijd van een zware val te behoeden. Het compliment dat Johan van haar krijgt kan tellen: ze zegt zich nog nooit zo veilig gevoeld te hebben als in Johan's armen. Inmiddels zijn de rabauwen bij de boerderij aangekomen; Hannes herkent hen als Jerdal en zijn drie al even ongure broers. Hannes weigert te zeggen waarheen de drie bezoekers vertrokken zijn, maar een getrokken zwaard brengt hem op andere gedachten. De vier broers zijn verheugd te horen dat hun prooien op weg zijn naar heer Rudbert, want dat is hun oom.
Wanneer de vier wegrijden slaat de hebzucht ook bij Hannes toe: hij heeft uit de onderlinge conversatie van de broers kunnen opmaken dat zij op het spoor zijn van een kostbare buit. Vergezeld van zijn gewapende knechten vatten zij op hun beurt de tocht aan naar het kasteel van heer Rudbert. Aïmara vertelt Johan onderweg over hun vijanden in de ruimte: de Zadoks en de Grywyls, die beiden ook nog eens in oorlog zijn met elkaar. Ze wil er op aarde voor waken dat deze vijanden hen niet kunnen ontdekken. Wanneer ze in het kasteel aankomen, onthaalt heer Rudbert hun voorstel op hoongelach, maar verandert onmiddellijk van idee wanneer Johan hem enkele edelstenen toont en hem vraagt wat zijn prijs is. Rudbert wil dit bij een beker wijn bespreken. Johan vertrouwt het boeltje niet en verwisselt zijn beker met die van Rudbert. Wanneer Rudbert zijn beker leegdrinkt volgen de anderen. Toch voelen Johan, Aïmara en Raszlik zich meteen bedwelmd; Rudbert verklaart hen lachend dat er een slaapmiddel in de wijn zit, waar hij zelf immuun voor is. De bewusteloze bezoekers worden in de kerker vastgeketend en Rudbert eigent zich de edelstenen toe.
Lang duurt zijn plezier niet, want de broers zijn het kasteel binnengedrongen en bij het zien van de schat jagen ze hun oom zonder scrupules over de kling. De rabauwen verzekeren zich van de medewerking van Rudbert's soldaten door hen een deel van de schat te beloven. De soldaten rekenen meteen af met Hannes en zijn knechten, die niet verder geraken dan de poort van het kasteel. De broers begeven zich naar de kerker om meer te weten te komen over de herkomst van de edelstenen. Ze weten echter niet dat Raszlik er net voor hun binnenkomst in geslaagd is om een laserwapen samen te stellen door zijn riemgesp met deze van Aïmara samen te voegen. Wanneer de boeven geweld willen gebruiken, brandt Raszlik met het laserwapen de ketenen door en schakelt met de hulp van Johan de boeven uit.
Het drietal vlucht naar het binnenplein, maar krijgt de soldaten op hun nek, die nu hun kansen op het fortuin ruiken. De kansen voor onze vrienden zien er niet goed uit wanneer het laserwapen van Raszlik zonder energie raakt en hij ook nog ernstig wordt verwond; op de koop toe breekt het zwaard van Johan. Gedwongen door de situatie activeert Aïmara het ruimteschip door op het halssnoer van Raszlik te drukken, goed wetende dat deze plotse energieopstoot hun vijanden kan alarmeren. Het ruimteschip materialiseert zich en doodt ogenblikkelijk met laserstralen alle soldaten. Johan en zijn gezellen begeven zich in het ruimtetuig, waar Raszlik door middel van een medisch apparaat binnen enkele ogenblikken herstelt van zijn zware verwonding. De stilte wordt al gauw verstoord door een alarmsignaal: op de monitor zien ze verschrikt dat de materialisatie van het ruimteschip en het gebruik van de lasers hun vijanden niet ontgaan is: een vijandelijke oorlogsvloot is op komst!
Raszlik en Aïmara hopen nog op de minst dramatische mogelijkheid: de Grywyls hebben respect voor moed en zijn voor rede vatbaar, in tegenstelling tot de Zadoks die meedogenloos zijn. Helaas, het is Kara Hissar, de leider van de Zadoks die op de monitor verschijnt en de onvoorwaardelijke overgave eist van Raszlik en Aïmara; deze weten echter dat dit slechts een middel is om hun ruimteschip in handen te krijgen, waarna de Zadoks hen zullen doden. Zij weigeren dan ook elke medewerking, waarop Kara Hissar lachend afsluit. Aïmara en Raszlik beseffen dat tijd nu kostbaar is, en maken zich klaar voor vertrek. Johan neemt afscheid van zijn ruimtevrienden; Aïmara belooft hem dat ze hem later nog eens komen opzoeken… indien ze dit overleven.
Johan blijft alleen achter in het kasteel terwijl het ruimtetuig wegraast. Door goede stuurmanskunst en slim gebruik van hun afweer kunnen Raszlik en Aïmara enkele vijandelijke tuigen vernietigen en een doorbraak forceren. De resterende ruimteschepen achtervolgen de vluchtelingen, die ontzet zien dat ook nog een oorlogsvloot van de Grywyls op hen afstevent. De Grywyls storten zich onverschrokken op de Zadoks, hun aartsvijanden. Even later is de hele Zadokvloot vernietigd; alleen het ruimteschip van Kara Hissar kon de dans ontspringen. De Grywylvloot zit nu in het zog van de vluchtelingen. Op de monitor verschijnt de leidster van de Grywyls: ze spreekt Aïmara en Raszlik toe dat ze hun moed bewondert en dat ze dank zij hen de Zadoks een gevoelige klap konden toebrengen. Daarom wil ze hen voor deze ene keer vrije baan laten. Opgelucht zien de vluchtelingen hoe de Grywylvloot verdwijnt.
De hele tijd stond Johan op het binnenplein van het kasteel naar de nachtelijke sterrenhemel te kijken, waar hij af en toe de lichtflitsen van de ruimtegevechten kon waarnemen. Vertwijfeld stelt hij zich de vraag of Aïmara en Raszlik dit geweld hebben overleefd, tot hij hun ruimteschip opmerkt dat als laatste groet een wijde boog om de omgeving maakt en dan in de ruimte verdwijnt. Weemoedig vraagt Johan zich af of hij Aïmara en Raszlik ooit nog zal terugzien. Nog een ding staat hem te doen: hij werpt alle edelstenen in een meer omdat te veel mensen er hun leven door hebben verloren…
Destijds ontstond bij de verschijning van dit verhaal een polemiek: velen vonden het maar sneu dat de Roder Ridder op de kar sprong van de toen heersende Star Wars-mania. Het komt inderdaad vreemd over om Johan geconfronteerd te zien met oorlogsvloten uit de ruimte. Ook zijn aanwezigheid in een vliegende schotel doet onwennig aan (hierbij laat ik uitwassen in recentere Rode Ridder verhalen buiten beschouwing). Ook ik behoorde tot de lezers die trouw de avonturen van de Rode Ridder volgden in de krant en dit verhaal maar minnetjes vonden. Waarschijnlijk was mijn aversie voor het toentertijd hippe science fiction gedoe zo groot dat ik het verhaal minderwaardig achtte aan de roemruchte middeleeuwse avonturen van onze held, en ik was echt niet de enige.
Desondanks heeft dit verhaal zijn kwaliteiten, meer zelfs dan op het eerste zicht kan vermoed worden. In tegenstelling tot de meeste Rode Ridder verhalen, die vanuit het eenzijdige perspectief van Johan worden verteld, speelt dit verhaal zich immers op verschillende niveaus tegelijk af: zowel de belevenissen van de vier broers als van Hannes leiden een eigen leven, en uiteindelijk wordt alles mooi met elkaar vervlochten. De afrekening in de ruimte staat zelfs volledig los van Johan, die op dat moment af en toe in een plaatje getoond wordt terwijl hij in het ongewisse blijft over hetgeen zich ver boven zijn hoofd afspeelt.
Het verhaal heeft meerdere krachtlijnen: zo is er bijvoorbeeld de voorspelling van de blinde bedelaar die bij de lezer verwachtingen schept die volledig ingelost worden: leuk om zien is hoe Johan zijn ongeloof geleidelijk aan moet bijstellen. Dan is er de megaliet - met connotaties naar "2001: A Space Oddyssey" - die de ontmoeting symboliseert tussen verleden en toekomst. De menselijke hebzucht weegt echter het zwaarst door in dit verhaal: een na een sneuvelt elk individu dat uit pure hebzucht zijn begerige klauwen op het fortuin aan edelstenen wil leggen. Zelden vertoond, dergelijke systematische afrekening met de kleine kanten van de mens.
Wat mij echter het meeste bijblijft is het in aanvang oprechte geloof van Aïmara en Raszlik in de mensheid: onbevangen leggen zij hun lot in handen van Johan en betrouwend op zijn eerlijkheid vertrouwen zij hem de schat toe. Zij gaan er tevens van uit dat hun eerlijke bedoelingen niet door de mensen zullen geschaad worden. Wanneer je je er rekenschap van geeft dat Aïmara en Raszlik hun wereld in de steek hebben gelaten om met de beste bedoelingen op de hen onbekende aarde een nieuw bestaan uit te bouwen, kan je niet anders dan met hen meeleven, zeker wanneer, met uitzondering van Johan, iedereen zich uit hebzucht tegen hen keert. Tekenend is de weerzin waarmee Raszlik uitschreeuwt dat ze hem tot deze reactie dwingen, wanneer hij in de kerker het laserwapen tegen de rabauwen en de soldaten moet gebruiken omdat zij op het punt staan om Aïmara te folteren.
Dat deze vluchtelingen geen brave sulletjes zijn blijkt wanneer zij op hun vertrouwde ruimteterrein met een leeuwenhart de confrontatie met de Zadoks aangaan. Dit gevecht in de ruimte is trouwens van hoog niveau en spannend uitgewerkt. Uiteindelijk komt het enige mooie gebaar aan de vluchtelingen nog van de leidster van de Grywyls, die hun leven spaart en hen vrije doorgang verleent.
Ongezien bij de Rode Ridder tot dan toe is hoe de laatste vier bladzijden - in feite het hoogtepunt van dit verhaal - zich volledig buiten de aanwezigheid van Johan afspelen. Machteloos en vervuld van twijfels komt Johan tijdens deze afrekening slechts even in beeld. Op het einde vraag je jezelf samen met Johan af of we de vluchtelingen ooit nog eens zullen terugzien. Die hereniging gebeurt sneller dan verwacht, namelijk in het volgende verhaal, maar dat is voor een andere keer. Ik, die dit verhaal in de onderste schuif had gelegd en het na twintig jaar met zoveel scepsis begon te herlezen, moet tot mijn eigen verbazing constateren dat dit niet alleen het eerste Rode Ridder verhaal is dat ik nu veel beter vind dan in mijn jeugdjaren, het is voor mij bovendien een van de beste Rode Ridder verhalen.
1978
Johan houdt op een van zijn zwerftochten halt wanneer hij een zonderling voetspoor opmerkt. Het lijkt wel of de diepe voetsporen door een geharnast zwaargewicht achtergelaten zijn. Plots staat Johan oog in oog met de verklaring van het raadsel: een uit de kluiten gewassen persoon, volledig omhuld door een blinkend harnas. Wanneer de metalen verschijning een beweging maakt naar Johan toe, reageert hij alert, maar zijn zwaard laat zelfs geen schrammetje na op het harnas. De vreemdeling blijft kalm en stelt zich met een metaalachtige stem voor als KR-PX, in mensentaal is dat Karpax, en vervolgt dat hij gezonden is door Aïmara (die we nog kennen van het voorgaande verhaal, "De Vluchtelingen").
Ze bevindt zich op Kaluga, een verre planeet, waar haar partner Raszlik wordt gevangen gehouden door de vijandige Zadoks (ook allemaal bekenden uit "De Vluchtelingen"). Karpax is de perfecte reisleider en licht Johan in dat er op Kaluga een tropisch klimaat heerst, weliswaar met allerlei prehistorische monsters die er de omgeving onveilig maken. Ook de inboorlingen - agressieve blauwhuidige barbaren - zijn dan misschien wel bezienswaardigheden maar alleszins te duchten. Uiteraard heeft Karpax voor transportmogelijkheid gezorgd: om het hoekje wacht een grote doorzichtige bol. Johan is sedert het vorige verhaal al het een en ander gewoon op dat gebied en laat zich niet pramen om in te stappen. Een ogenblikje later komen ze reeds op Kaluga aan.
De praktisch aangelegde Karpax verkleint de bol tot zakformaat en neemt hem in een vakje van zijn harnas mee. Ze moeten al snel dekking zoeken voor enkele Zadoks die zich als futuristische Aladdins verplaatsen op een vliegend platform. De Zadoks voeren een inboorling gevankelijk mee. Karpax laat zijn metalen stem nog eens ronken en verklaart Johan dat de Zadoks de Djawür-inboorlingen gevangen nemen en hen als slaven inzetten in de Tyrgam-mijn. Tyrgam is een onverwoestbaar en kostbaar metaal - Karpax is er uit vervaardigd - en de Zadoks willen er ruimteschepen mee bouwen. Karpax ronkt verder wanneer Johan hem vraagt zijn helm af te zetten: hij is geen persoon, doch een zelfstandig functionerend werktuig. Eventjes schrikken is dat voor Johan, want van het bestaan van robotten had hij tot dan toe nog nooit gehoord.
Iets minder schrikt hij wanneer plots een prehistorisch monster de aanval inzet op hem en zijn buddy. Geen probleem voor Karpax: hij hakt met één arm een enorme boom om en deelt er een ferme tik mee uit aan het monster, die in het vervolg wel twee keer zal nadenken voor hij nog eens een robot aanvalt. Karpax laat niet na eventjes aan te stippen dat hij slechts halve kracht gebruikte; kwestie dat Johan op de hoogte is van zijn kunnen en zijn bescheidenheid. Ze komen aan in de grot waar Aïmara verblijft: het is een wanhopige Aïmara die Johan omhelst. Johan is verwonderd waarom zijn hulp gevraagd wordt, omdat ze de kant-en-klare probleemoplosser Karpax ter beschikking heeft. Aïmara verduidelijkt dat de Zadoks gealarmeerd zouden zijn door Karpax' komst, en onmiddellijk Raszlik en de andere gevangenen zouden doden. Net als de andere slaven wordt Raszlik immers ingezet in de Tyrgam-mijn.
De drie besluiten om niet te dralen, maar eerst plaatst Aïmara een tijdelijke energiecel in het zwaard van Johan, zodat hij er zelfs mee door rotsen en metaal kan klieven. Het presentje voor Karpax is iets explosiever: hij krijgt van haar een bom, die hij netjes wegbergt in een van zijn vele handige bergvakjes. De bom dient om de mijn te vernietigen wanneer Raszlik en de andere gevangenen bevrijd zijn zodat er geen reden meer is tot slavenarbeid. Op weg naar de mijn horen Johan en zijn gezelschap plots rumoer: een bataljon Zadoks is een dorp van de Djawürs binnengevallen en steekt met hun laserwapens de hutten in brand. Ze zijn immers op zoek naar verse werkkrachten om hun slavenbestand in de mijn aan te vullen. Uit de vlammen duikt ineens Karpax voor hen op. De laserstralen deren hem niet en proper is hij ook, want hij past nauwgezet het principe "opgeruimd staat netjes" toe op de geschrokken Zadoks. Slechts enkele Zadoks kunnen zich terugtrekken in een hut, waar ook een bange inboorlinge zich schuilhoudt.
Wie gedacht had dat Johan tevreden zou zijn met een bijrol in dit verhaal heeft het verkeerd voor: met zijn energetische zwaard in de knuist kuist hij het boeltje op en bevrijdt de plaatselijke schone, die ook nog eens de dochter van het stamhoofd blijkt te zijn. Die Johan toch! Het wordt eventjes gezellig, maar de ridderplicht roept en Johan trekt met Karpax, Aïmara en de Djawürkrijgers in zijn zog naar de mijn. Zilyussa, de vrouw die door Johan werd gered, wijkt geen centimeter van zijn zijde. Bij de mijn aangekomen zijn ze er getuige van hoe een vloot ruimtejagers van de Grywyls de Zadoks aanvallen. De aanval wordt afgeslagen, maar niet zonder dat Karpax nog een staaltje van zijn kunnen kan geven: een neerstortende ruimtejager duikt recht op Johan en zijn gezelschap af, waarop Karpax een omvangrijk rotsblok neemt en er het ruimtewrak mee uit de weg kegelt. Ze maken meteen van de verwarring gebruik en vallen de Zadoks aan, die zich in de mijn terugtrekken.
Even willen twee omvangrijke robotten de pret nog bederven, maar dat was zonder Karpax gerekend, die de snoodaards in elkaar timmert. In de mijn heeft Raszlik door het oproer kans gezien om een controlepaneel te bedienen, zodat het Karpax-Team het laboratorium van de mijn kan binnendringen. Via een monitor roept Kara Hissar, de leider van de Zadoks, zijn soldaten toe om het laboratorium tot het uiterste te verdedigen. De strijd woedt in alle hevigheid verder: een van de Zadoks vuurt naar Johan, maar Zilyussa springt voor Johan om de dodelijke straal op te vangen en bekoopt dit met haar leven. Inmiddels heeft Raszlik kans gezien om een laserwapen te bemachtigen, en werpt zich samen met de slaven in de strijd. Kara Hissar verneemt dat nu ook nog Grywyljagers rond de planeet cirkelen en kiest eieren voor zijn geld. Hij knalt zijn naaste medewerkers omver en verlaat met een klein ruimteschip de planeet, maar wordt door enkele Grywyljagers tot gruis herleid.
Karpax begeeft zich ondertussen met de bom in de liftkoker, maar de Zadoks vernietigen de liftkabels zodat Karpax neerstort en geblokkeerd zit. Onder aanhoudend weerwerk van de Zadoks beseffen Johan en zijn vrienden dat ze niets meer voor Karpax kunnen doen en ze ontvluchten de mijn. Even later ontploft de mijn: iedereen beseft nu dat Karpax zichzelf opgeofferd heeft door de bom tot ontploffing te brengen. Weken gaan voorbij… Aïmara is ontroostbaar wegens het verlies van haar gepolijste vriend en Johan zit met een klein probleempje: Karpax had de doorzichtige bol bij zich die hem moest toelaten om naar de aarde terug te keren. Gaan de Rode Ridder avonturen zich voortaan noodgedwongen op de planeet Kaluga afspelen? Nee, want Johan merkt op een dag hoe een molshoop zich manifesteert op het dorpsplein. Deze bescheiden molshoop neemt buitensporige proporties aan, en uiteindelijk kruipt Karpax uit de aarde; hij had zich dagenlang een weg naar de oppervlakte gewerkt! Dat is even boffen voor Johan, die afscheid neemt van zijn vrienden en met de bol een enkeltje naar de aarde doet.
Dit verhaal is eigenlijk een vervolg op "De Vluchtelingen". Nu heb ik niets tegen sequels, op voorwaarde dat het op een aanvaardbaar niveau gebeurt. Helaas, in dit geval valt het volgende op te merken:
1978
Dit verhaal begint langs een woeste rotskust waar de RR de ruïnes ontdekt van een toren. De daaropvolgende nacht krijgt Johan bezoek van twee vissers. Deze vertellen hem de legende van de toren, waar Noordafrikaanse piraten jaren geleden de vuurtorenwachter vermoordden en zijn dochter Mirjah levend inmetselden, samen met hun roofbuit. Dergelijke piraten kwamen vanaf de Noordafrikaanse kust afgezakt om plundertochten te houden in het binnenland. Een signaalvuur vanuit de toren moest de boeren in het binnenland waarschuwen.
De daaropvolgende nacht wordt Johan door een visioen gewekt. Mirjah waarschuwt hem dat opnieuw plunderaars op weg zijn naar de kust. De volgende morgen zakken hordes Moorse plunderaars af naar de toren. Johan besluit een waarschuwingsvuur te ontsteken om de bevolking te waarschuwen. In een poging om de toren te veroveren lijden de Moren zware verliezen. De overmacht is echter te overweldigend. Gelukkig waarschuwt de bevolking landheer Borvic. Deze stuurt een patrouille erop uit.
Ondertussen heeft de RR het onderspit moeten delven en is hij gevangen genomen door Harun Hamad, de Moorse hoofdman. De patrouille wordt ook afgeslacht, maar Borvic besluit om ruiterij te vragen aan hertog Rumbold. Ondertussen wordt het opzet van Harun Hamad duidelijk. Hij is uit op de schat die zich nog in de toren moet bevinden. De RR wordt op zijn beurt levend ingemetseld. Terwijl Harun Hamad's mannen proberen de schat op te graven, wordt de rest van de plunderaars afgemaakt in het binnenland door hertog Rumbold's ruiters.
Als de situatie er voor de RR hachelijk begint uit te zien, verschijnt de geest van Mirjah opnieuw. Zij voorspelt de ondergang van Harun Hamad's mannen. En het voorspelde gebeurt effectief. Bij het opgraven sterven zijn mannen effectief de verdrinkingsdood terwijl Harun Hamad krankzinnig wordt. Net op tijd komen de hertogs ruiters bij de kust om de RR te bevrijden. Eind goed, al goed...
Ik vind het album wel iets hebben. Het plot van de verdediging van de vuurtoren komt later in de reeks echter nog eens terug in het album 138 'bloed in de branding'. Maar het verhaal op zich mag er best zijn. Er zit genoeg spanning in om het album niet terzijde te leggen en in één ruk uit te lezen. De titel 'Het spook' is misschien wel wat misleidend, want veel spook is er niet aan.
1979
De Rode Ridder zwerft door een streek die geteisterd wordt door watersnood. Als hij bij een beekje stopt om zijn watervoorraad aan te vullen voelt Johan dat hij bespiedt wordt en is op zijn hoede. Als hij zijn waterkruik vult wordt hij verrast door de verschijning van een fraaie dame die denkt dat Johan een handlanger is van een zekere graaf Krodax. Kennelijk heeft de vrouw magische krachten want niet alleen bewegen haar haren en kleding terwijl het windstil is, plots verandert het wateroppervlak in een laaiende vuurpoel!
Johan stelt zich voor en overtuigt de vrouw dat hij slechts op doorreis is. De vrouw heet Mayola en is als vondeling door de hereboer Gawon opgevoed. De gouwheer van de streek, graaf Krodax, is zijn vijand. Sinds de droogte probeert Krodax Gawon over te halen om zijn waterbron te verkopen. Gawon weigert want Krodax zou het water tegen woekerprijzen verkopen aan de bevolking. Johan voelt het als zijn plicht om Gawon bij te staan en vergezeld Mayola naar Gawons hoeve. Onderweg zien ze dat Gawon wordt aangevallen door 4 aanvallers. Johan kan niet voorkomen dat een van hen Gawon een fatale zwaardstoot toebrengt. Mayola is er van overtuigd dat de vier aanvallers wapenknechten zijn van Graaf Krodax en zweert wraak voor de laffe aanslag. Op zijn sterfbed vraagt Gawon aan Mayola geen bloed te vergieten om zijn dood te wreken.
Mayola is echter niet van plan Krodax ongestraft te laten en roept, in een heksen seance, de hulp in van de machtige oergeesten van de onderwereld. De oergeesten gaan akkoord als Mayola bereid is tot "het uiterste offer". Mayola gaat akkoord en de oergeesten beloven "een machtige, onoverwinnelijke bondgenoot" onder haar bevel te plaatsen. Johan vermoedt dat Mayola tot alles in staat is en zoekt haar op. Mayola slaat Johan's waarschuwing in de wind, "Je speelt met krachten die zich vroeg of laat tegen jou zullen keren ! Besef je dat wel ?". Ze is echter niet op andere gedachten te brengen en moet Gawon wreken. Johan voegt haar nog toe: "Wanneer je wraak onschuldigen treft, zul je in mij een onverbiddelijke tegenstander vinden !" Mayola belooft Johan dat enkel de schuldigen gestraft zullen worden.
Als Johan nabij de plaats van de aanslag twee soldeniers zwaarden vindt heeft hij een aanwijzing dat Krodax inderdaad achter de aanslag zit. 's Nachts bespeurd Fedor, de herdershond van Gawon onraad als hij op de slaapkamer van Cairn, de zoon van Gawon, waakt tijdens een onweersbui. Als Cairn wakker wordt ziet hij tijdens het weerlicht een angstaanjagende gestalte van een immense ridder naar binnen kijken. Als Johan ter plekke is ziet hij sporen van vreemde, gespleten, paardehoeven. Hij houdt dit voorlopig geheim voor de rest.
De volgende dag wordt Gawon begraven. Als Mayola Gawon's vrouw wraak belooft is graaf Krodax ook ter plaatse. Ook Johan waarschuwt Krodax en het lijkt er op dat er een vechtpartij ontstaat. Plots verschijnt bij de ingang van het kerkhof een dreigende ridder in geheel zwarte wapenuitrusting en vurige ogen van haat. Alleen door zijn verschijning al deinzen de aanwezige soldeniers terug. Het is de ridder die vorige nacht door Cairn gezien werd. Onbewogen staat Johan oog in oog met de vreemdeling. Mayola zegt: "vrees niet. De vreemdeling is een bondgenoot." De kapelaan vreest het ergste, "een afgezant van de hel als bondgenoot. Moge god jullie beschermen." De Graaf en de soldeniers druipen af en de zwarte ridder verdwijnt eveneens.
Als Johan Mayola naar haar hut rijdt legt ze Johan uit dat de de zwarte ridder, "Nocturno", door haar is aangeroepen met haar speciale gaven. Johan vraagt haar om "Nocturno" de volgende dag niets te laten ondernemen als hij de Graaf wil confronteren met zijn bewijzen. Mayola is bezorgd als Johan vertelt alleen naar de Graaf te willen trekken. Alvorens Johan vertrekt maakt ze duidelijk dat ze zeer veel voor Johan voelt en ze kust hem innig. Johan vindt het overigens bepaalt niet onprettig !
Die nacht sluipen moordenaars rond op de hoeve en Johan wordt geveld door een verraderlijke slag. Als de moordenaars alles in brand willen steken verschijnt plots Nocturno die alle moordenaars tot de laatste man over de kling jaagt. Hij is ongevoelig voor de pijlen van de moordenaars. Na zijn hulp vertrekt hij en neemt Mayola met zich mee.
Tijdens zijn bezoek aan de burcht van Graaf Krodax ontdekt Johan een van zijn aanvallers. Het is duidelijk dat de Graaf achter de aanslagen zit. Johan vecht als een leeuw, maar valt door een valluik in een kerker als de Graaf met zijn leger optrekt naar Gawon's hoeve. Nocturno wacht rustig op de duizenden ruiters van de Graaf.
Als een moordende wervelwind boort hij zich in de gelederen van zijn tegenstanders. Zijn slagzwaard zaait dood en verderf. Krodax wil het gezin van Gawon gijzelen maar Nocturno voorkomt dit en Krodax vlucht naar zijn burcht. Als de Rode Ridder wil doden wordt ook dit door Nocturno verijdeld. De graaf sterft als hij vluchtend voor Nocturno van de kantelen stort.
Nocturno redt Johan uit zijn kerker en beiden reiden terug naar de hoeve terwijl de burcht plots in lichterlaaie staat. Een zware, lang verwachte, regenbui steekt op als Johan en Nocturno voorbij de resten van Krodax trotse leger rijden. Bij terugkeer vliegt Mayola in Johan's armen. Haar opdracht is geslaagd. Maar nu moet ze de prijs betalen voor Nocturno's bovennatuurlijke hulp. Johan wil haar beschermen, maar Mayola rukt zich los uit hun omhelzing en snelt naar Nocturno die haar verderop opwacht. Als Johan met getrokken zwaard het tweetal achterna snelt ziet hij enkel nog het teken van Bahaal in de modder ! Nocturno was een dienaar van de Prins der Duisternis zelf ! Johan spreekt de bewoners van de hoeve toe: "Mayola heeft zich voor ons opgeofferd door zich aan de onderwereld over te leveren ! Misschien was ze een heks. Maar ze heeft jullie toekomst veilig gesteld. Laten we haar nooit vergeten!".
Weer een top aflevering in de Rode Ridder "saga". Nocturno is een prachtige verhaalfiguur en ook het feit dat goed en kwaad in dit verhaal door elkaar heen lopen maken het verhaal erg origineel. De romance tussen Mayola en Johan is ook een mooi uitgewerkt thema, helaas (/natuurlijk) ook nu weer tragisch beëindigd. Ik kan me herinneren dat ik als jochie van 10 wel een traan moest wegpinken bij het lezen van dit verhaal :-). Johan heeft ook nooit eens geluk in de liefde.
1979
In Egypte heerst een wankele vrede tussen kruisvaarders, Egyptenaren en tempeliers. Johan, die als bemiddelaar actief is geweest brengt verslag uit bij Garwein, grootmeester der tempeliers, op diens schip in de havenstad Damiëtta. De sekte van de zwarte Cobra tracht Saracenen en Kruisvaarders tegen elkaar op te zetten. Garwein weet dat het hoofdkwartier van de sekte in Memphis te vinden is maar kan niets ondernemen, daar zijn dochter Daphne ontvoerd werd. Hij geeft Johan de opdracht haar terug te vinden. Wanneer hij er in slaagt komen de plaatselijke tempeliers in actie. Johan hoort plots een verdacht geluid en bemerkt een grote zwarte cobra. Zijn zwaard slaat meteen toe. Johan gaat verder op onderzoek en bemerkt een bewusteloze dienaar; Horeptah. Het schip wordt verder doorzocht, zonder resultaat. Johan kan zich niet van de indruk ontdoen dat Horeptah niet helemaal zuiver op de graat is. Niettemin vertrekt hij die avond met twee tempeliers en Horeptah als gids naar Memphis. Na een tijd stuurt Horeptah het bootje in het riet, een Saraceense patrouille komt voorbij. Blijkbaar zijn zij op zoek naar Johan ??! Aan de verlaten dodentempel van Menephteor houdt het viertal halt om de nacht door te brengen. Johan gaat op verkenning. Tevens vragen de tempeliers Horeptah het verhaal van de tempel te doen. Menephteor was een afvallige hogepriester van de zwarte cobra die in de tempel door Nijlkrokodillen verslonden werd. Het gezelschap gaat slapen, terwijl Johan de eerste wacht houdt. Niet veel later sluipen een groot aantal krokodillen de tempel binnen. De zwaarden hebben geen uitwerking, en het gezelchap is omsingeld door krokodillen. Een van de tempeliers is reeds ten prooi gevallen. Plots zoeven pijlen door de lucht, de krokodillen moeten zich terugtrekken. Het zijn de Saracenen die ter hulp kwamen. Hun aanvoerder, Ahrmad, raadsman van de Sultan, wil Johan helpen in zijn opdracht om zo de vrede te bewaren. Ahrmad dringt erop aan de tocht verder te zetten door de woestijn. Horeptah en de overgebleven tempelier Jarl zijn echter wantrouwig jegens de Saracenen. Ze besluiten de Saracenen te verlaten bij de eerste kans die zich voordoet. Niet veel later steekt een zandstorm op. Het drietal vlucht weg. Jarl volgt echter niet meer, Johan en Horeptah gaan een eindje terug en treffen de tempelier dood aan. Het lijkt een ongeval! Net voor al het water op is bereiken Johan en Horeptah de oase van Hammud-Ramsa. Rond een een tent verzamelen zich toeschouwers voor Nefisti de slangendanseres. Het meisje doet een levensgevaarlijke dans met twee zwarte cobra’s. Wanneer ze Johan bemerkt lijkt ze even van slag. Toch weet ze de slangen de baas te blijven. De feestelijke stemming wordt doorbroken wanneer een delegatie Byzantijnse soldaten het meisje meevraagt naar een kroeg. Het meisje weigert en een van de Byzantijnen verliest zijn beheersing. Johan weet echter tijdig tussenbeide te komen en leert de man een lesje. Zijn makkers willen hem ter hulp schieten. Nefisti werpt echter haar mand met slangen, de soldaten deinzen terug. Hierop vluchten Johan, Horeptah en Nefisti weg. Nefisti vreest represailles en vraagt Johan om haar mee te nemen. Wanneer ook de saracenen de oase bereiken besluit het drietal meteen verder te trekken. De Byzantijnen krijgen Johan in het oog en wagen een aanval. Daar zijn de Saracenen echter om Johan te verdedigen, zodat deze kan ontkomen. Wanneer de Byzantijnen afgeslagen zijn zet Ahrmad meteen de achtervolging op Johan in.
Die nacht wordt haltgehouden in een rotsachtige streek. Het drietal lijkt niet alleen te zijn, leden van de zwarte cobra wagen een aanval. Johan slaat de krijgers af en kan met Nefisti op zijn paard ontkomen. Horeptah lijkt van de aardbol verdwenen, zijn hoofddoek is al wat Johan kan vinden. Nefisti zal Johan nu verder gidsen naar Memphis. Die middag bereiken ze dan ook de eeuwige stad. In de stad zijn enkele mensen verbaasd Johan te zien, meteen wordt de sekte op de hoogte gebracht. Johan en Nefisti gaan meteen naar de herberg van Kadesh de Nubiër, een vriend van Nefisti. Iemand werpt van achter een gordijn een dolk naar Johan. Gelukkig mist het wapen zijn doel. De moordenaar is reeds gevlucht. Johan besluit komaf met de sekte te maken en wil Daphne gaan bevrijden. Kadesh geeft de laatste aanwijzingen. Plots blijkt Nefisti verdwenen te zijn. Dit is de druppel, Johan zet meteen koers naar de oude koningsgraven. Al snel bereikt hij de piramiden. In de verte bemerkt hij de vuren van de tempeliers, een geruststelling. Johan begint aan de beklimming van de piramide en treft al snel zijn vriend Horeptah aan. Deze leidt Johan naar de ingang, waar ze de getuigen zijn van een gruwelijk schouwspel. Daphne wordt naar een centrale offerplaats gebracht. Plots gaat Horeptah de leden van de sekte tegemoet. Hij wisselt van kledij en ontmaskert zo zichzelf. Hij is de hogepriester van de sekte. Johan zal samen met Daphne geöfferd worden. Een vrouw komt tevoorschijn en verzoekt om een eervolle dood voor Johan. Het is Nefisti, die ook lid is van de sekte. Horeptah verklaard zijn beweegredenen; kruisvaarders en Saracenen tegen elkaar uitspelen om zo de oude dynastie der Farao’s te herstellen. Om zijn leger aan te voeren wordt de mummie van de gevreesde veldheer Mentu-Hotpe weer tot leven gewekt. Meteen ook Johan’s directe tegenstander. Johan heeft echter nog een troef.
Kadesh is hem gevolgd en heeft het vuur aangestoken dat de tempeliers moet mobiliseren. De sarcofaag opent zich echter, de mummie gaat meteen op Johan af. Johan kan de mummie op afstand houden maar hem uitschakelen is een andere zaak. In de nawerking van de bezwering komt ook het stenen beeld van de zwarte cobra tot leven. Dit gedrocht gaat de mummie van de veldheer te lijf in een gevecht op leven en dood. Dit is de kans voor Johan en Daphne om te ontkomen. De mummie schakelt de slang uit en gaat Johan achterna. Johan weet een toorts in zijn richting om te stampen, de mummie staat in lichterlaaie en keert zich tegen Horeptah en Nefisti. Nefisti sterft tezamen met de mummie, terwijl Horeptah wegvlucht. De tempeliers zijn ondertussen in volle strijd met de sekteleden. Vader en dochter worden spoedig herenigd. Wanneer de Saracenen de Tempeliers ter hulp komen is het pleit snel beslecht. Johan neemt een paard en gaat op zoek naar Horeptah. Kadesh volgt hem op een afstand. Horeptah vlucht naar de tempel van Menephteor. Wanneer hij hem daar aantreft spreekt de hogepriester een bezwering uit om de Nijlkrokodillen op johan af te sturen. Kadesh kan de hogepriester echter tijdig uitschakelen met een mooie mesworp. De krokodillen verscheuren hun meester. Er is nu plaats voor vrede. Enkele dagen later brengt een schip Johan naar nieuwe horizonten.
Een mix van tempeliers en Egyptenaren. Fantasy van de bovenste plank. Biddeloo neemt een loopje met de wereldgeschiedenis door verscheidene Egyptische namen te verdraaien. Dit bracht tal van vernieuwende elementenvoort. Toen dit album uitkwam moet het dan ook bijzonder origineel geweest zijn. Het is in niets te vergelijken met Vandersteen’s Egyptische verhaal “ De groene mummie”. Dit verhaal is veel spannender en roept bij momenten een zeer bijzondere sfeer op. Mocht een album verfilmd worden, dan zou dit een hit worden.
Let trouwens op de mummie, hij heeft wat weg van Boris Karloff!
1979
Johan doolt rond aan de kust van een afgelegen gebied. De nacht valt en hij ziet zich genoodzaakt een onderkomen te zoeken. In het zand bemerkt hij de afdruk van een enorme klauw. Gelijktijdig hoor hij ook hulpgeroep vanop de nabijgelegen rotsen. Hij snelt er heen en doet een onheilspellende ontdekking. Iets heeft een slagveld achtergelaten. Slechts 1 overlevende. De stervende man spreekt over de zeeduivel en maant Johan aan te vluchten. Een eindje verderop bemerkt Johan de ruïne van een burcht. De ruïne lijkt bewoond vanwege het licht dat binnen aangestoken werd. Johan betreedt de bouwval en wordt nauwlettend in het oog gehouden door een paar monsterlijke ogen. Ook de laatste verdedigers van de bouwval houden Johan in de gaten. Hun pijlen missen echter doel en Johan weet de soldeniers snel uit te schakelen. Een jonge vrouw komt tijdig tussenbeide en nodigt Johan uit haar te volgen voor een verklaring. De jonge vrouw heet Solita, samen met Irma, de keukenmeid en de twee soldeniers Bertram en Garnold zijn zij de laatste bewoners van het eens zo prachtige kasteel? Solita vertelt over de voortvarende streek waar vrede en welvaart heerste. Het gesprek wordt echter abrupt onderbroken wanneer Johan onraad ruikt. Zijn paard deelt zijn onrust. De zeeduivel weet zich echter tijdig te verstoppen. Johan gaat terug naar binnen, Solita gaat verder met haar verhaal. Op een dag kwam een verlaten schip met vol voorraadruim aan. Solita’s vader besloot de dreiging op zee aan te pakken en ging zwaarbewapend op pad, niemand keerde weer. Steeds meer en meer schepen werden aangevallen door zeemonsters, aan de kust verdwenen mensen in het niets. Daarop verlieten vele inwoners de streek, een arme, verlaten en vervallen buurt bleef over.
Gegrepen door het verhaal biedt Johan zijn zwaard aan. Solita gaat er graag op in. Tijdens een inspectieronde bemerkt Johan onraad en gaat op onderzoek. De zeeduivel valt ondertussen Bertram en Garnold aan, die zwaargewond achterblijven. Dit afleidingsmanoeuvre geeft de zeeduivel de kans om zijn opdracht verder uit te voeren, Solita ontvoeren. Johan volgt onmiddellijk het spoor van Solita en belandt in de grotten waar alle sporen ophouden aan een onderaards meer.
Johan duikt onder maar wordt meteen angevallen door reuzenkwallen. Hij weet ze af te schrikken en komt in een stroming terecht. Johan’s longen staan op barsten, alvorens het bewustzijn te verliezen bemerkt hij een onderzees bouwwerk. Wanneer hij weer bijkomt bevindt hij zich in een futuristisch uitziende kamer. Met zijn zwaard in de hand gaat hij op verkenning. Al snel ontmoet hij een knappe vrouw. Onder dreiging van zijn zwaard vertelt ze Johan dat hij even daarvoor nog dood was. Hij werd opnieuw tot leven gewekt door Kogorka een groot geleerde. De vrouw, Kalidiah genaamd bewijst dat Johan’s zwaard geen nut heeft, ze wordt immers bewaakt door Zywiecz, een afgrijselijke vliegende zeedraak. Hierop gaan beiden naar Kogorka. Onderweg bemerkt Johan nog meer monsters uit de diepte. Johan vraagt wie De vrouw eigenlijk is. Er volgt een klinkend antwoord. Kalidiah is de koningin van de stad en tevens de laatste afstammeling van de bewoners van Atlantis. Om in hun behoeften te voorzien zijn ze verplicht bovenzees te roven.
Dan duikt Kogorka plots op. Hij brengt Johan tot bij Solita die in een waterbassin ondergedompeld ligt. Een experiment van Kogorka zorgde ervoor dat Solita onder water kan ademen. In ruil voor haar vrijheid moet Johan zijn medewerking garanderen. Het wemelt trouwens van de monsters in de buurt van Kogorka’s gebouw, allemaal hebben ze een menselijk brein. De zeeduivel was het laatste experiment. Kogorka vraagt Johan het bevel te voeren over een leger van monsters en zo het binnenland te plunderen. Johan gaat akkoord maar wil Solita laten ontwaken. Ondertussen zal kalidiah Johan een rondleiding geven. Ze vertelt Johan dat Kogorka haar broer is. Plots slaat Kogorka alarm, Johan en Kalidiah worden aangevallen door een kever. Kalidiah’s lijfwacht grijpt onmiddellijk in, maar moet het onderspit delven. Wanneer Kalidiah verscheurd dreigt te worden werpt Johan zich vol overgave op het monster. Kalidiah bereikt ondertussen een console en laat het monster ontploffen. Dit spektakel was slechts een proef om Johan te testen. Meteen betreden Solita en Kogorka dezelfde kamer. Kogorka doet zijn ziekelijke plannen nog eens uit de doeken en kiest Solita als zijn toekomstige vrouw. De emotionele reactie van Solita noopt Johan om even met haar alleen te praten. Hij kan haar overhalen het spelletje mee te spelen tot het ogenblik komt om het heft in eigen handen te nemen. Het gezelschap gaat daarop aan boord van een onderzeeër. Het schip verlaat de stad via zijn zwakste schakel, de enorme sluisdeur. Na enkele minuten wordt het schip aangevallen door een reuzenrog. Een torpedo vernietigd het ongedierte, maar beschadigt tevens de onderzeeër. Kogorka kan niet anders dan naar de oppervlakte te gaan. Wat verder bemerken ze een schip. Kalidiah kan Kogorka ervan weerhouden het schip te venietigen en wil de bemanning gevangennemen. Johan en Solita moeten benedendeks gaan, onder bewaking van de zeeduivel. Johan wil zijn kans grijpen en valt de zeeduivel aan. Ook Solita wil haar steentje bijdragen, zij valt Kalidiah aan. Johan werpt de zeeduivel in zee en gaat op Kogorka af. Hij weet de geleerde te overmeesteren. De naderende vissers worden ondertussen aangevallen door de zeeduivel maar weten deze op afstand te houden met hun roeispanen. Solita heeft haar gevecht uiteindelijk ook weten te winnen, Kalidiah ligt bewusteloos op het dek, getroffen door een ontlading van haar eigen wapen.
In plaats van Kogorka en Kalidiah uit te leveren aan de kapitein van het schip, gaat Johan met de kapitein praten. Hij weet de man te overtuigen hen te laten gaan om hun bolwerk te vernietigen. De kapitein zal op zijn beurt Solita naar huis brengen. Johan gaat op weg met Kogorka aan het roer. Net wanneer het zuurstofniveau kritiek wordt, bereiken ze de stad. Achtervolgd door de zeeduivel! Ook Solita volgt het trio, zij dook in het water bij de rotsen. De mogelijkheid onder water te kunnen ademen komt goed van pas.
Johan verplicht de Atlantiërs de poort te openen, waardoor hun bolwerk vernietigd wordt. Wanneer de zeeduivel Johan aanvalt kan Kalidiah een wapen nemen, de rollen lijken weer omgekeerd. Een eerste schot mist Johan en vernietigt de zeeduivel. Kalidiah vuurt een tweede maal op Johan maar mist, het schot vernietigt de console waarmee de enorme sluisdeur gecontroleerd wordt. Deze begint zich langzaam te openen. Alvorens Kalidiah een tweede maal kan vuren grijpt Solita in. In de vernietiging weten Johan en Solita te ontkomen. Solita redt Johan op het nippertje van de verdrinkingsdood. Het onheil is voorgoed afgewend. Maar wat is er van Kalidiah en Kogorka geworden?
Wederom een bewijs dat ridderstrip en science-fiction hand in hand kunnen gaan, mits een goede scenariobewerking. Het verhaal verveelt geen ogenblik. Integendeel, soms gaat het echt wel te snel, wat de lezer aan het einde laat zitten met een karakteristiek gevoel, dat later nog dikwijls zal terugkeren, waarom waren er niet meer bladzijden. Ware dit een tweeluik geweest, dan had dit wel eens een van de allerbeste albums kunnen zijn. Met name het einde wordt er echt doorgejaagd. Jammer, een gemiste kans.
Niettemin een album van zeer respectabel niveau uit een inspiratierijke periode in Karel’s carrière. Een poging ook om albums als De vluchtelingen en Karpax, de stalen man te evenaren.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat vooral de sci-fi liefhebbers dit een goed album zullen vinden.
Het tekenwerk is niet van superkwaliteit maar toch naar Biddeloo’s goede gemiddelde. Een album dat ik persoonlijk met plezier lees en herlees!