Leopold Vermeiren
Denk even terug aan de tijd van de vroege middeleeuwen, toen er machtige heren leefden, die hun dagen doorbrachten met paardrijden, oorlogvoeren en op jacht gaan. Het waren de arme mensen, de laten en de lijfeigenen, die al het werk moesten doen. Zij zwoegden van 's morgens tot 's avonds en kregen juist genoeg te eten om niet van honger te sterven.
Johan, een sterke jongeman, leefde ook in die tijd. Hij was een lijfeigene en behoorde toe aan ridder Oerold, een machtig heer. Op zekere dag verliet Johan even zijn werk om een oude man te helpen, die ziek geworden was. Ridder Oerold kwam daar toevallig achter en was zo kwaad dat hij Johan met zijn zweep bewerkte. Om zich te beschermen greep Johan de zweep, met het ongelukkige gevolg dat ridder Oerold van zijn paard viel. Hoewel Johan het niet met opzet gedaan had, zou hij daarvoor toch gedood worden. Maar Johan zag zijn kans te vluchten en zocht beschutting in het woud.
Johan keerde niet terug naar zijn meester maar sloeg zichzelf tot ridder. Voortaan zou hij ridder Johan zijn. Hij droeg een rode wapenrok, vandaar zijn tweede naam: de Rode Ridder. Hij koos een wapenspreuk: 'Steun voor de armen - Hulp in nood'.
Van dat moment af begon de Rode Ridder een leven vol avontuur en edelmoedige daden.
Eerst zou hij zijn aartsvijand, ridder Oerold, van een wrede hongerdood redden en werd hij zijn beste vriend. Daarna redde ridder Johan een jongeman uit het moeras, op gevaar af er zelf in weg te zinken. Die jongen heette Koenraad en werd zijn eerste schildknaap.
Na vele heldendaden in zijn eigen land, trok de Rode Ridder met de eerste kruistocht naar Jeruzalem.
En altijd en overal zal hij zijn wapenspreuk trouw blijven:
'Steun voor de armen - Hulp in nood!'
Leopold VERMEIREN, schrijver van De Rode Ridder