1977
Ergens in een bosrijk gebergte van de Balkan...
Nog voor de Rode Ridder een dorpje binnenkomt stormen drie ridders hem voorbij en verdwijnen in de verte. Plots omringen dikke nevels de Rode Ridder en vormen monsterachtige spookbeelden. Onverschrokken verdrijft Johan de wazige gedrochten, die weer lijken te verdwijnen. Dit is het werk van Varazdin, de kluizenaar. Volgens Varazdin willen de drie ruiters de Moloch bestrijden, maar hebben geen schijn van kans. De Rode Ridder haast zich naar het dorp, waar de bewoners angstig binnen blijven. Plots ziet de Rode Ridder een wit merkteken op de deur van een woning. Maar voor de Rode Ridder het verder kan onderzoeken, komen de drie ruiters het dorp binnen.
Ze hebben gestreden met de Moloch en verloren! De Moloch eist ieder jaar een mensenoffer... het mooiste meisje van het dorp! Dit jaar koos men Ozelia. De drie ruiters waren haar broers die de Moloch probeerden te doden. Tevergeefs! Ozelia is klaar om geofferd te worden, voordat er nog meer doden vallen. Ze wordt geketend en naar de Vervloekte Brug gebracht. Johan verzaakt zijn riddereed niet en wil de Moloch bestrijden. Niemand weet echter hoe de Moloch er uitziet, ieder die hem bestrijdt moet het met de dood bekopen. Ozelia wordt aan een ring op de Vervloekte Brug geketend en wacht haar lot af. De Rode Ridder blijft bij haar om de Moloch op te wachten. Maar het tweetal is blijkbaar niet alleen. Grak, de smid,wil niet dat Ozelia geofferd wordt en biedt zijn hulp aan. Hij bevrijdt Ozelia van haar ketens. In de verte worden bomen en rotsen in een oorverdovend gekraak omvergeworpen. Blijkbaar baant er zich een onzichtbaar wezen zich een baan naar de Vervloekte Brug.
De Rode Ridder schiet er een enkele pijlen op af,maar deze breken op het onzichtbare doel. In zijn woede ontwortelt de Moloch een boom en werpt hem in de richting van het drietal. De Moloch trekt naar de Vervloekte Brug en valt het drietal aan. De Rode Ridder roept de hulp van Varazdin in en de zonderlinge kluizenaar weet de Moloch te verschalken met magisch wurgkruid. De Moloch is even uitgeschakeld, maar wanneer hij zich zal bevrijden, zal het monster zich wreken op de dorpsbewoners. Varazdin brengt zijn nieuwe vrienden naar zijn boomhut,diep in het woud. Varazdin verklaart de komst van de Moloch :
Honderd jaar geleden kwam er een man in het dorp. Mokuril, een meester in zwarte magiër. Hij was op zoek naar de allermooiste vrouw en vond die in de dochter van een houthakker. Mokuril eiste het meisje op, maar haar vader protesteerde met geweld. De zwarte magiër bliksemde de arme man neer. Het meisje weigerde zich te geven aan de magiër en stortte zich te pletter van de brug. Mokuril was woedend en vervloekte het dorp. Hij riep de Moloch op en eiste dat ieder jaar de mooiste vrouw zou geofferd worden. Varazdin voelt zich nu verplicht om de Moloch te bestrijden om de vloek van zijn vader te ongedaan te maken.
Op aanvraag van Varazdin doorprikt de Rode Ridder het dagboek van Mokuril met zijn zwaard en in een rosse steekvlam verschijnt de geest van de zwarte magiër Mokuril waarschuwt de Rode Ridder voor een vreselijke dood, als hij het zou opnemen tegen de Moloch. In de verte kondigt de Moloch met een bloedstollend gebrul zijn komst aan. Johan en Grak steken het bos in brand en hopen dat het vuur de Moloch zal stoppen. Wanneer het vuur is uitgewoed, begeven de drie mannen zich in het verkoolde woud. Zoals Varazdin al vermoedde heeft het monster de brand overleefd. Varazdin misleidt de Moloch en omhult hem in een dikke mist.
Ozelia ziet het nut van de strijd niet langer in en wil zichzelf offeren aan de Moloch, zodat alle ellende maar kan stoppen. Gelukkig vinden de manen de doodsbange Ozelia terug. Varazdin brengt zijn vrienden naar een geheime schuilplaats in het bos,waar hij eten en toverdrankjes verbergd. Johan smeert zichzelf in met een magische zalf,waardoor hij de kracht krijgt van zeven maal zeven man. Zonder veel moeite buigt hij een ijzeren staaf. Grak, de smid, krijgt een schalmei als wapen. Deze houten pijp is gevuld met een zwart poeder, wanneer de Moloch in contact komt met dit poeder zal het hem zichtbaar maken. De Moloch nadert het viertal, en de eindstrijd kan beginnen. Grak blaast na een korte aarzeling op de blaaspijp. Een zwarte wolk omhult de Moloch en maakt hem zichtbaar. Met een onmenselijke kracht beukt Johans zwaard op het monster in. De Moloch rukt een boom uit de grond en werpt deze op de Rode Ridder af. Johan hakt het gevaarte met één slag doormidden. Maar de ridder wordt vreselijk getroffen door de klauwen van de Moloch. Door de zalf van Varazdin is Johan ongevoelig voor pijn. Johan slaat zo hard toe, dat er diepe inkepingen onstaan in zijn zwaard. De huid van de Moloch is zo hard als een panster.Het monster is slechts kwetsbaar in de hartstreek. De Rode Ridder zet alles op alles en drijft de Moloch achteruit. Het monster tilt een zwaar rotsblok van de grond en werpt die in de richting van Johan. Hij vangt de blok op met zijjn linkerhand en slingert hem met een onmenselijke kracht terug.
De Moloch probeert tijd te winnen en vlucht de rotsen op. Achterna gezeten door de Rode Ridder bereikt het monster de Vervloekte Brug. Wanneer de Moloch op de brug een aanval voorbereidt, is de krachtzalf van Varazdin plots uitgewerkt. De Moloch stort zich op de zwaargewonde ridder en smakt met zijn vreselijke klauwen de Rode Ridder op de grond. De Moloch richt zich op om de genadeslag toe te brengen, maar de Rode Ridder veert zich met een ijzeren wilskracht op en stoot zijn zwaard in het hart van het monster. Uit de dode Moloch stijgt de geest van Mokuril op. De zwarte magiër geeft zich gewonnen en heft de vloek op. Wat ooit gebeurd is ,wordt nu ongedaan gemaakt. De ijzeren ring verdwijnt van de Vervloekte Brug, Johans wonden zijn genezen en alle vrouwen die ooit geofferd werden komen nu weer te voorschijn, zo ook alle ridders die gesneuveld zijn in de strijd met de Moloch. De dorpelingen gaan onbezorg hun toekomst tegemoet. In alle stilte verlaat de Rode Ridder het dorp en trekt de wijde wereld weer in ...
De Moloch is één van de vreselijkste monsters uit de reeks. Met de combinatie onzichtbaar-onkwetsbaar is hij een machtige vijand. De Rode Ridder laat tijdens het gevecht zelfs bijna het leven, maar gelukkig overwint het Goede alweer het Kwade.
1977
In verreweg de meeste van Johans avonturen heeft het kwade een bovennatuurlijke oorsprong. In "De Vete" is daar geen sprake van. Het kwaad zit hem hier in een al generaties lang durend conflict tussen een familie van vrije herenboeren enerzijds en een familie van kasteelbewoners anderzijds. Ook de huidige vertegenwoordigers van beide families - kasteelheer Zebrek en boer Rabban - kunnen elkaars bloed wel drinken: Rabban heeft het over "die schoft" en Zebrek over "dat gespuis". Het is dus goed te begrijpen dat Rabbans zoon Kotar en Zebreks dochter Dolina, die van elkaar houden, niet anders kunnen dan elkaar in het diepste geheim ontmoeten.
Als zo'n ontmoeting misloopt en de gevangengenomen Kotar door Zebreks soldeniers in een herberg wordt mishandeld, grijpt Johan in en bevrijdt Kotar uit handen van zijn belagers. In de ogen van de ruziezoekers is Johans positie in hun conflict daardoor meteen bepaald: hij staat aan Rabbans kant. Johan kiest echter geen partij, maar wil het conflict de wereld uithelpen - in tegenstelling tot Kilyon, een "verlopen ridder", die juist lekker verdient aan de vete door zijn dodelijke vaardigheden voor grof geld te verhuren aan kasteelheer Zebrek.
Als Johan na een mislukte bemiddelingspoging op Zebreks kasteel gevangen wordt genomen en uiteindelijk door Kotar en Dolina wordt bevrijd, gijzelt Kilyon tijdens een duel met Johan Dolina en gaat er met haar vandoor. Dit maakt Kilyon tot gemeenschappelijke vijand van zowel Rabban als Zebrek. Beiden laten hun onderlinge geruzie voor wat het is en gaan gezamenlijk en - mede dankzij het optreden van een geheimzinnig oud kruidenvrouwtje, Zadara geheten - met succes op zoek naar Dolina.
Door deze gezamenlijke inspanning is de basis voor verzoening gelegd. Als Rabban letterlijk de strijdbijl begraaft is de Vete definitief teneinde. De op wraak beluste Kilyon pleegt een mislukte aanslag en moet als zwaardvechter uiteindelijk in Johan zijn meerdere erkennen. Kilyon krijgt van Johan een onverdiende kans om het opnieuw als ridder te gaan proberen en Kotar en Dolina gaan trouwen. Eind goed al goed.
De Vete is een leuk geschreven verhaal waarin - op Zadara's optreden na - geen magie voorkomt. Het heeft romantiek (maar gelukkig niet teveel), actie, humor en een paar fraaie vechtscenes.
In meerdere albums terugkerende thema's zijn:
1977
Als Johan in een onbekend moerasgebied gebeten wordt door dezelfde gifslang die zijn paard deed schrikken en in het drijfzand belanden, lijkt het lot van de ridder bezegeld, ware het niet dat een toevallig passerende eendenjager, Kareb genaamd, zich over de bewusteloze ridder ontfermt en hem naar de paalwoning van moerasbewoonster Hvissa brengt.
In zijn koortsdromen heeft Johan die nacht een visioen dat een voorbode is van de dingen die komen gaan; eens temeer zal de Prins der Duisternis Johan's pad kruisen. Inmiddels heeft de mooie Mahité, Hvissa's pleegdochter en tevens het meisje waar Kareb verliefd op is, zich ertoe laten bewegen om zich in het gezelschap van Banjas en Mordok - twee ongure vrienden van Hvissa, die blijkbaar ook naar Mahité's hand dingen, Mahité spreekt immers over 'andere aanbidders' - naar de Oude Tempel te begeven, waar een fabelachtige schat ligt te wachten op hen die zich in dienst willen stellen van de 'Zwarte Meester'.
Johan ontwaakt de volgende ochtend, buiten gevaar, en vindt tastbaar bewijs dat de 'Zwarte Meester' niemand minder is dan Bahaal! Mahité bevindt zich in groot gevaar, en samen met Kareb zet Johan de achtervolging in. Hvissa waarschuwt Bahaal voor de komst van beide mannen, die hierop aankondigt het nodige te zullen doen 'om Kareb en de ridder te vernietigen'. Dat blijkt wel wanneer Kareb en de ridder even later ternauwernood een aanval van een horde gepantserde reptielen weten af te slaan. Deze inspanning heeft echter teveel van Johan's krachten gevergd, en een nieuwe koortsaanval is het gevolg. In een koortsvisioen neemt Johan Galaxa waar, die de ridder nieuwe krachten schenkt, waarop beide mannen hun tocht voortzetten.
Inmiddels zijn Banjas, Mordok en Mahité bij de oude tempel aangekomen. Vanuit een peilloos diepe put, de Hellebron, verschijnt Bahaal ten tonele. Mahité stemt er echter niet zondermeer in toe om Bahaal's merkteken te dragen; eerst wil zij de schat zien. Bahaal kondigt de komst van Johan en Kareb aan, en verklaart dat de Hellebron in verbinding staat met de onderwereld. Bahaal's verschijning maakt even later plaats voor een reusachtige gevleugelde slang die de Hellebron uitvliegt, om Kareb en de Rode Ridder op te sporen en te vernietigen. Inmiddels raakt Mahité aardig onder de indruk van de schier eindeloos grote schat in de Oude Tempel.
Als de gevleugelde slang Kareb en de Rode Ridder heeft gevonden, gaat het helse ondier onmiddellijk tot de aanval over, maar de ridder ziet kans het ondier buiten gevecht te stellen. Dan dient Galaxa zich aan, die beide mannen komt waarschuwen voor alweer een volgende hinderlaag en Johan een halssnoer van drakentanden geeft met de mededeling dat hij op het juiste ogenblik wel zal weten hoe dit te gebruiken. Inmiddels is uit de Hellebron in één nacht tijd een reusachtige monsterplant gegroeid; aan Banjas en Mordok de taak het zaad van de monsterplant te verzamelen en in het moeras te verspreiden, waarna de schat voor hen is. Mahité is nog altijd besluiteloos en houdt zich afzijdig. Johan en Kareb overleven de volgende hinderlaag, een aanval door zandspinnen, en dan blijkt opeens dat beide mannen hun doel nabij zijn; de Oude Tempel is in zicht.
Met de schat binnen handbereik, slaat bij Banjas de hebzucht toe; de schurk grijpt Mahité bij de hand, en kondigt aan Mordok uit de weg te willen ruimen omdat hij de schat slechts met Mahité wil delen. Als Mahité zich losrukt, stoot zij de manden met het zaad van de woekerplant om. Ogenblikkelijk schiet een enorme massa monsterplanten op; het zaad van het kwaad is gezaaid! Banjas en Mordok weten Mahité uit het groene kluwen te bevrijden, maar raken dan verwikkeld in een onderling gevecht op leven en dood, wat ze uiteindelijk geen van beiden zullen overleven. Mahité, geheel overstuur, ontvlucht de Oude Tempel en stuit op Johan en Kareb. Kareb vraagt Mahité nogmaals om haar hand... ditmaal weet Mahité het aanbod van de dappere eendenjager gelukkig op waarde te schatten.
Terwijl de monsterplanten voortwoekeren, pakken donkere wolken zich samen boven de Oude Tempel. Johan blijkt intuïtief te weten hoe te handelen met de drakentanden, zonder te begrijpen waarom. In een grote kring rond de Hellebron maakt Johan diepe sleuven met zijn zwaard, en plant in elk daarvan een drakentand. De volgende ochtend blijkt uit de drakentanden een handvol gepantserde krijgers te zijn gegroeid (13 in totaal), die zeggen onoverwinnelijk te zijn en pas na het laatste daglicht te zullen moeten verdwijnen. Ze begeven zich onder Johan's leiding naar de Hellebron waar Bahaal zijn plan bekend maakt: monsterplanten zullen de wereld overwoekeren en het einde van de beschaving veroorzaken. Om zijn vijanden te vernietigen roept Bahaal ditmaal een ware horde aan demonen op, waar de Drakenkrijgers onmiddellijk en met succes de strijd mee aanbinden.
In de Oude Tempel waar Kareb en Mahité een heenkomen hebben gezocht blijken ze niet veilig te zijn; een wurgplant neemt beiden in zijn greep, en Johan lijkt te laat te komen om het tweetal te redden, maar op het kritieke moment komt Galaxa tussenbeide. Bahaal's helse legioenen zijn volledig verslagen door de Drakenkrijgers. Bahaal doet de schat in ongedierte veranderen, en verdwijnt van het toneel wanneer Galaxa het moeras zijn oorspronkelijk aanzien teruggeeft, en er van de monsterplanten geen spoor meer te bekennen is. Inmiddels heeft Bahaal de woede over zijn nederlaag gekoeld op Hvissa; met paalwoning en al wordt zij door het moeras verzwolgen... 'wie zich in dienst stelt van de duistere machten moet het vroeg of laat bekopen' merkt Johan terecht op. Hij neemt afscheid van Kareb en Mahité, en rijdt een nieuw avontuur tegemoet.
Qua verhaal en tekenwerk behoort dit album zonder enige twijfel tot een van de beste uit de gehele reeks. Het tekenwerk is zorgvuldig, erg mooi van compositie, bijvoorbeeld strook 17-18; Johan's visioen van Bahaal, en bevat tal van scènes waar op knappe wijze is gespeeld met licht en schaduw om een dramatisch effect te creëren, zoals in strook 53-54.
Het verhaal is spannend en goed van opzet. De twee verhaallijnen - de gebeurtenissen rondom Mahité enerzijds en de tocht van Johan en Kareb anderzijds - zijn beiden even boeiend, en wisselen elkaar in een prettig tempo af, om tegen het einde op een logische manier samen te komen.
Ook de karakters komen geloofwaardig over, en dan met name Mahité. Bijzonder is het feit dat ze zich niet zondermeer wil inlaten met Bahaal; hoewel ze Banjas en Mordok in blind vertrouwen naar de Oude Tempel is gevolgd, wil ze het merkteken van de Prins der Duisternis pas dragen als ze de schat gezien heeft. Wat opvalt is dat Bahaal het meisje hierom prijst ('zéér verstandig!'), alsof de auteur tussen de regels door als boodschap aan zijn lezers mee heeft willen geven dat een mens er verstandig aan doet zich niet halsoverkop in te laten met iets, als je niet goed weet waar je aan begint. Haar twijfel maakt Mahité een menselijk karakter, en voor iedereen herkenbaar.
De moraal van het verhaal is duidelijk; de door de Bahaal nagestreefde 'vernietiging van de beschaving' is hier feitelijk het gevolg van menselijke hebzucht. Daar begint de ellende mee. Het was immers hebzucht die Banjas ertoe bewoog Mahité vast te grijpen en Mordok te willen vermoorden, waarna het zaad van het kwade op een wel heel letterlijke manier gezaaid werd. Bahaal hoefde niet eens de moeite te nemen zijn overbodig geworden handlangers uit de weg te ruimen; dat deden ze zelf wel...
Dit album toont in mijn ogen Biddeloo als verhalenverteller en tekenaar op zijn allerbest.
1977
Het verhaal begint wanneer onze held aan het zwerven is. Rond het middaguur komt hij echter aan bij een ommuurde stad. Bij de stadspoort houdt onze held even halt om een kerkerwagen te laten passeren. Een van de gevangenen smeekt onze held om hulp en wordt hierop bijna bestraft met de zweep, iets wat Johan net kan verhinderen. De soldenier legt uit dat het om enkele gevaarlijke misdadigers gaat, iets wat de gevangen man echter weerlegt. Hij vertelt dat de baljuw liegt. Meteen wordt er een poging ondernomen de man het zwijgen op te leggen. Dit laat onze held natuurlijk niet zomaar gebeuren, zodat de wapenknechten zich tegen hem keren. Een gebochelde eenogige bedelaar is hiervan getuige en vlucht weg om hulp te halen in een ongure herberg. Ondertussen wordt onze held omsingeld door de soldeniers… . De eenoog slaagt erin de reus Storkas te wekken uit zijn roes en het tweetal gaat meteen op weg om onze held Johan te ontzetten. Deze is door een laffe aanval op zijn paard in een hoek gedreven en maakt zich klaar voor overgave. Een krachtig machtsvertoon van Storkas doet de soldeniers echter wijken. De kar met gevangenen is reeds verdwenen en achtervolgen is onmogelijk daar Johans paard zijn poot verzwikt heeft. Storkas oordeelt dat het paard rust en verzorging nodig heeft en laat nog een staaltje van zijn kracht zien door het paard naar de stal te dragen.
Hierop gaat Johan op bezoek bij de Baljuw van het stadje, waar hij reeds verwacht wordt.
Johan voelt opeens dat hij bespied wordt en niets is minder waar. In een aanpalende kamer zit een edeldame achter een glazen bol, de welke Johan’s identiteit onthult en zijn strijd met de duistere machten weerspiegelt. Even later wordt Johan door de baljuw ontvangen en deze vertelt hem dat er een ijzeren hand nodig is om de misdaad een halt toe te roepen in deze stad. Wanneer hij echter vraagt achter de kar met gevangenen antwoordt niet de baljuw maar Zäidah, zijn vrouw. Zij vraagt onze held met welk recht hij deze vragen stelt en of zwervende ridders de wet stellen in de stad.
Even later heeft hij een treffen met Hachin de eenogige bultenaar die hem vertelt dat ze een schuilplaats hebben. Even later worden de 2 belaagd door een groep beurzensnijders en met de hulp van Storkas is het pleit snel beslecht. Het drietal komt even later aan in hun schuilplaats en onze held maakt er kennis met Maruka, de dochter van Hachin. In de woning wordt er gesproken over onrustmakende verdwijningen en duistere praktijken, die zouden beoefend worden door de baljuw zijn vrouw. Tevens komt Johan Storkas zijn verhaal te weten.
Hetgeen ze echter niet wisten is dat ze afgeluisterd werden door Trogir de dwerg, een handlanger van de baljuw zijn vrouw die meteen zijn meesteres op de hoogte stelt.
Omstreeks middernacht trekken onze helden erop uit naar de woning van de baljuw waar ze getuige zijn van een lichtflits in één van de kamers en een merkwaardige windvlaag. Even later staan onze vrienden oog in oog met de nachtwacht. Johan schreeuwt Storkas toe dat hij Hachin in veiligheid moet brengen terwijl hij de aftocht dekt. Al snel keert Storkas weer en de 2 slagen erin te ontkomen. Wanneer het drietal aankomt bij hun onderduikadres vinden ze de voordeur ingebeukt en is Maruka verdwenen. Ze beseffen meteen dat de baljuw en zijn handlangers hier achter zitten en Storkas wil meteen vertrekken. Hij wordt echter tegengehouden door Hachin, deze moet zijn 2 vrienden eerst iets bekennen. Hij is geen eenogige bedelaar, hij is graaf Waldimar en Maruka is zijn vrouw. Op hun huwelijksreis vernamen ze de wanpraktijken van de baljuw en ze besloten zelf een onderzoek in te stellen..
Terwijl er onder leiding van Trogir een ware klopjacht wordt gehouden, maken onze vrienden gebruik van onderaardse gangen die uit zouden geven in de kerkers van de baljuw.
Even later gaat Trogir verslag uitbrengen bij zijn meesteres, samen gaan ze naar de kerkers waar Trogir in Zäidahs opdracht Maruka op een brandstapel heeft gezet. Zäidah gebruikt op een gegeven ogenblik hypnose om de waarheid over Maruka te weten te komen.
Hierop trekt Zäidah zich terug voor enkele vreemde rituelen. In de kerker komt Maruka te weten dat de gevangenen geofferd zullen worden aan Zäidahs duistere meester.
Ondertussen worden de 3 helden door ratten geteisterd en weten ze dankzij Storkas te ontsnappen. Even later dringen de 3 vrienden door tot in de kerkers en wordt er een hevige strijd geleverd. De brandstapel waarop Maruka staat wordt aangestoken en Zäidah laat het gewelf instorten. Storkas spant zich even in en stut het gewelf met zijn kracht terwijl Waldimar zijn vrouw redt en Johan de gevangenen bevrijdt.
Wanneer Zäidah dodelijk valt is het pleit snel beslecht. Graaf Waldimar toont zich een wijs en vergevende man wanneer hij de soldeniers vrijuit laat gaan. Hij is er van overtuigd dat hen de wil van Zäidah werd opgelegd.
Na enkele weken van Waldimars gastvrijheid gebruik gemaakt te hebben vertrekt onze held terug naar andere oorden, ditmaal met een reisgenoot want Storkas gaat met hem mee.
Dit verhaal werd zo geliefd omwille van het sympathieke hoofdpersonage, Storkas. Deze “Conan the Barbarian” walst alles en iedereen overhoop. Zijn kracht is bovennatuurlijk maar zijn hartje oh zo kwetsbaar. Deze goede loebas maakt ruimschoots de flinterdunne plot goed. De keuze van deze sidekick, die trouwens nog een verhaal mee zou doen is al even meesterlijk te noemen, als de topverhalen van Karel Biddeloo. Storkas zou immers later een personage blijken dat menig rr-fan nog eens terug zou willen zien.
1977
Een stil rustig vissersdorpje in het zuiden, daar begint een formidabel avontuur voor twee mannen. De ons welbekende Johan, De Rode Ridder en zijn reusachtige gezel Storkas de barbaar. Johan ontmoette Storkas een tijdje geleden en deze besloot om hem te vergezellen op zijn avonturen.
Storkas die de hele dag gelopen heeft besluit een herberg op te zoeken en logies te vinden voor de twee mannen. Johan gaat ondertussen eens een kijkje nemen op de kade waar de provoost, een dienaar van het gerecht en zijn soldeniers duidelijk op iets wachten. Johan wordt eerst nog tegengehouden door een soldenier maar de provoost ziet dat Johan een vreemdeling is en besluit hem uitleg te geven. Johan hoort dat er een schip met galeislaven op komst is. Aan boord bevindt zich een man die de provoost tot drie jaar dwangarbeid had veroordeeld, vandaag wordt hij vrijgelaten. Die man heet Yordin, heeft een houten been en een kraai die hem overal volgt. Op een dag was hij in het vissersdorpje toen Bodwun de koopman zijn waren tentoonstelde. Die dag boden hij en zijn dochter Azurah ook iets speciaals aan, een zonderling perkament waarop de ligging staat van een gezonken karveel, dat een lading zilver bevat! Een plotse windvlaag rukte Bodwun het perkament echter uit handen. Yordin stuurde Kraa, zijn kraai op het perkament af en deze ving het in volle vlucht. De provoost organiseerde een klopjacht op Yordin en kreeg hem uiteindelijk te pakken, maar van de schatkaart was geen spoor meer. Yordin weigerde iedere medewerking en werd veroordeeld.
Vandaag is de dag van Yordin zijn vrijlating, na de uitleg die de provoost aan Johan verschafte gaat hij aan boord van het galeischip om Yordin te bevrijden. De provoost tracht alsnog te weten te komen van Yordin waar hij de schatkaart bewaarde. Yordin die nog steeds weigert te zeggen waar hij de kaart liet, moet een bedreiging van de provoost slikken. Daarna gaat hij van boord. Johan stond ondertussen nog steeds op de kade te wachten waar hij bespiedt werd door de koopman Bodwun en zijn dochter Azurah.
De provoost geeft zijn soldeniers de opdracht Yordin te volgen, maar helaas voor hem heeft Johan dit gehoord. Hij besluit Yordin in bescherming te nemen en leert de provoost en de soldeniers een lesje. Bodwun en Azurah hebben alles gevolgd en besluiten actie te ondernemen. De koopman gaat naar de binnenstad en klopt aan bij een somber, gesloten huis vol ongure elementen. Hij overtuigt de rabauwen met klinkende munt om Johan uit de weg te ruimen.
Johan die ondertussen Yordin heeft ingehaald, nodigt hem uit voor een gesprek. Beide mannen begeven zich naar de herberg, waar Storkas in de wijn dook. De mannen maken kennis met elkaar en Yordin vertelt dat hij de schatkaart nog steeds heeft en het zilver wenst te gebruiken om zijn vrienden, de andere galeislaven vrij te kopen. Johan en Storkas vinden dit een nobel doel en besluiten Yordin bij te staan
Die nacht wordt de herberg door de ingehuurde rabauwen overvallen. Gelukkig waakt Kraa, de kraai van Yordin in de kamer van hem en Johan. In de andere kamer ligt Storkas te ronken maar knuppelslagen blijken niet genoeg om hem onschadelijk te maken. Nadat Storkas zich een beetje boos maakte moeten de rabauwen vluchten en verslag uitbrengen bij Bodwun.
Wanneer Bodwun en zijn dochter thuiskomen blijkt dat ze worden opgewacht door de provoost. Hij stelt voor dat hij en de koopman samenwerken om de zilverschat in handen te krijgen.
De volgende ochtend waagt Azurah nog een list om Johan en Storkas aan hun kant te krijgen, ze faalt echter en bedreigt Yordin. Wanneer Kraa tussenkomt blijkt dat haar poging vruchteloos was.
Na dit voorval besluit Yordin de schatkaart boven te halen, deze bleek in zijn houten been verstopt te zitten. Het drietal besluit af te reizen. Ze worden vanzelfsprekend achternagezeten door de provoost en zijn soldeniers en door Bodwun, Azurah en hun rabauwen op het galeischip van de provoost.
Na een tocht van vele uren bereiken Johan en zijn gezellen een rotsachtige omgeving waar het befaamde schip ergens gezonken is. De mannen besluiten de nacht door te brengen in een grot en hun nieuwsgierige vijanden maken hiervan gebruik om zich ook aan land te begeven.
’s Ochtends bij eb slagen de drie vrienden erin het gezonken wrak te vinden dat nu gedeeltelijk boven water ligt. Johan besluit een kijkje te gaan nemen in het wrak en zwemt erheen. Hierop besluiten hun vijanden om Storkas en Yordin aan te vallen, ze weten Storkas onderuit te halen met een list. Een kruik wijn met slaapmiddel schakelt hem uit. Daarna is het voor de schurken een koud kunstje om Yordin en Kraa te overmeesteren. Nu zijn de schurken de toestand meester, helaas voor hen belet dit niet dat er een schermutseling ontstaat tussen de rabauwen en de soldeniers die in een gevecht uitdraait.
Johan, die de belevenissen aan land niet heeft kunnen volgen bevindt zich ondertussen aan boord van het wrak waar hij na een ongeluk klem komt te zitten. Er blijkt een octopus aan boord die het op hem heeft gemunt. Het water stijgt langzaam maar gelukkig krijgt Johan een plank in handen waarmee hij met een list de inktvis de balk kan laten verplaatsen waaronder hij klem zit. Daarna geeft de inktvis zich gewonnen en kan Johan naar buiten zwemmen. Eens bovengekomen ziet hij wat zijn vrienden overkomen is.
Storkas, die een reus van een kerel is blijkt niet zo eenvoudig te verschalken met een slaapmiddeltje en weet zich te bevrijden en schopt snel herrie tegenover de soldeniers. Wanneer de provoost Yordin dreigt in de afgrond te duwen duikt Storkas de zee in, ontmoet de octopus en gaat daarna naar het galeischip omdat hij Johan er zag aan boord klauteren.
Johan besloot de achterblijvers op het galeischip te verschalken. Wanneer Storkas hem een handje komt helpen is het pleit vlug beslecht en Johan legt er zijn plan uit. De galeislaven zijn zeer behulpzaam en ze verkleden zich mee als soldeniers.
Het wrak wordt ondertussen leeggehaald en er liggen al tientallen zilverstaven op de grond. Johan, verkleedt als soldenier, komt Yordin bevrijden. Yordin bleek al van zijn boeien af te zijn en viel Johan haast per vergissing aan.
Ondertussen zijn de provoost, Bodwun en Azurah op het galeischip aangekomen. Daar besluit Storkas aan Azurah eens uit te leggen wat ze in zijn geboorteland met stoute meisjes doen… Wanneer Johan en Yordin het schip bereiken barst het gevecht los. Rabauwen en soldeniers tegen galeislaven. Johan tegen de provoost en Storkas tegen de soldeniers en rabauwen die gek genoeg zijn om het tegen hem te willen opnemen.
Johan en zijn gezellen winnen het pleit en Johan besluit dat de gouwheer, heer Kadris, het recht heeft om over de schurken te oordelen en de bestemming van de zilverschat. Zijn vonnis luidt: Bodwun en Azurah worden uit het gebied verbannen. De provoost, zijn soldeniers en de rabauwen worden veroordeeld tot dwangarbeid op de galeischepen en Yordin en zijn vrienden zijn vrij. Met het zilver zullen schepen worden uitgerust waarmee zij een koopvaardijvloot mogen beginnen.
Johan en Storkas nemen afscheid van een gelukkige Yordin. En nemen wij ook afscheid van Storkas?
In de galeislaaf zien we het tweede en (voorlopig?) laatste optreden van de populaire Storkas. Naast de beroemde Galaxa, de fantastische Yorimoto en de duivelse Demoniah is hij één van de populairste creaties van Karel Biddeloo. Ironisch genoeg kwam hij slechts in twee verhalen voor.
1977
De Rode Ridder verkent de bergwouden van een hoogvlakte in het zuiden...
Een witharige oude man staat te kijken hoe hij tussen de rotsen nadert. Aan de middelvinger van zijn rechterhand draagt de oude man een zonderlinge gouden ring. Plots ziet Johan dat de oude man wordt aangevallen door een kolossale beer. Johan grijpt in en red de man van de dood. De oude man, Orozam, verleent Johan onderdak in zijn woning en vertelt zijn verhaal.
Orozam vertelt dat zijn huis grenst aan een gevaarlijk gebied waarin zich “De muur der Zandstormen” bevind. Een dodelijk gevaar voor iedere reiziger. Volgens de legende dolen de geesten van een eeuwenoud leger veroveraars in de zandstormen rond tot het einde der tijden. Johan gaat natuurlijk op onderzoek uit om te onderzoeken of de legende op waarheid berust. Orozam geeft zijn ring aan Johan en beweert dat hij Johan tegen onheil zal beschermen.
Onderweg vindt hij al gauw enkele lijken van gestorven reizigers. Als er plots een zware storm opsteekt valt Johan in een diepe kloof waar hij bewusteloos gevonden wordt door een patrouille Romeinse (!) soldaten. Hun leider geeft opdracht om Johan te doden. “Ons bestaan moet geheim blijven voor de buitenwereld!”. De soldaat die de opdracht moet uitvoeren aarzelt als hij de ring aan Johan’s vinger ziet. De ring wordt herkent als het zegel van de hogepriester, Orozam die 10 jaar eerder uit hun midden verdween. Ze besluiten Johan niet te doden en mee te nemen.
Als Johan ontwaakt is Alida, de dochter van gouverneur Octavius, bij hem. Zij laat hem zien dat Johan terecht lijkt te zijn gekomen in een herbouwd Rome van voor onze jaartelling. Alida vertelt dat haar voorvaderen - een Romeins legioen - deze stad eeuwen geleden bouwden toen ze na een zandstorm van de buitenwereld afgesloten werden door een grondverschuiving. Plots komt Magnus, opperbevelhebber van het legioen, binnen en hoort Alida spreken. Hij is woedend dat zij zo vrij over hun geheimen met Johan spreekt. Als Johan tussenbeide komt ontstaat er een gevecht waarbij Magnus door Johan op de grond wordt geworpen. Als ook de gouverneur Octavius en zijn pretoriaanse garde arriveren zweert Magnus wraak op Johan.
Johan vertelt zijn verhaal aan Octavius en wordt rondgeleid door de stad. Al gauw wordt duidelijk dat Johan niet zal worden toegestaan om terug te keren naar de buitenwereld. Johan ziet enorme hoeveelheden legioensoldaten. Het blijkt dat Magnus plannen heeft om de buitenwereld te veroveren. Octavius is de enige die hier niet aan mee wil werken.
Ondertussen overlegt Magnus met Beric, de voornaamste hoge priester van de stad. Beric wil Magnus de macht in eigen hand laten nemen en een nieuw keizerrijk stichten in de buitenwereld. Met zijn magische krachten zal hij het legioen door de muur der Zandstormen leiden. Magnus wil tevens Alida als zijn vrouw meenemen. Hiervoor wil hij haar vader, Octavius, vergiftigen. Uiteraard worden er ook plannen tegen Johan beraamt.
Johan maakt kennis met de gladiatoren en hun gevechten in het amfitheater. Hij neemt de uitdaging aan om het tegen hun beste zwaardvechter, Mordoek, op te nemen in een vriendschappelijke krachtproef. Johan wint het gevecht en dit wordt door Magnus met tandengeknars gadegeslagen. Mordoek vat zijn verlies echter sportief op en schudt Johan de hand. Hij vraagt of Johan in het komende arena gevecht aan zijn zijde wil strijden. Aangezien Johan bloedvergieten om het volk te vermaken waanzin vindt weigert hij.
Als tijdens een feest Magnus voorstelt om te drinken op de macht en glorie van het Oude Rome levert dit een discussie op met Johan. De drinkbeker van Octavius is door Magnus vergiftigd en hij sterft onmiddellijk. Een handlanger van Magnus verstopt kostbaarheden op Johans kamer waardoor hij verdacht wordt van diefstal en wordt veroordeeld om in de arena te vechten als gladiator.
Johan vertelt de gladiatoren van het complot tegen Octavius en heeft in ieder geval een vriend in Mordoek. Een tweetal gladiatoren is echter omgekocht door hogepriester Beric en pleegt een aanslag op Johan die uiteraard wordt afgeslagen. Alida luistert een gesprek af tussen Beric en Magnus waarin ze de moord op Octavius noemen en waarin Beric uitlegt hoe ze met behulp van een magisch kristal door de muur der zandstormen kunnen komen om in de buitenwereld de macht en glorie van het oude Rome te doen herleven.
Ze laat een bericht bezorgen bij Torgal, de oppasser van de wilde dieren in het amfitheater met een verzoek om hulp. Hierop bereid Torgal de vlucht van Johan voor die tijdens het Gladiatorengevecht moet plaatsvinden.
Johan vecht heldhaftig in de arena als plots onrust ontstaat op de tribunes. Een dolle stier is ontsnapt en stormt richting hoofdtribune. Hoge priester Beric wordt door de stier op de horens genomen. Alida kan zich in de opschudding meester maken van het magisch kristal en voegt zich snel bij Johan die op haar wacht. Ze worden echter snel ontdekt door Magnus en zijn troepen. Een heftige strijd ontbrand waarbij Mordoek sneuvelt door een verraderlijke zwaardstoot van Magnus als hij de aftocht van Johan en Alida dekt.
De stervende Beric adviseert Magnus om dadelijk met het voltallige leger de achtervolging in te zetten naar de buitenwereld. Magnus rijdt op kop en heeft de strijdwagen van Johan en Alida bijna ingehaald. Als de strijdwagen omslaat krijgt Magnus het magisch kristal in handen en lijkt niets nog in de weg te staan van de opmars van de Romeinse legers naar de buitenwereld. Magnus wil echter nog wraak nemen op Johan en beide mannen hakken woest op elkaar in. Magnus raakt hierbij dodelijk gewond en sterft met het kristal in zijn vuist als ook het legioen arriveert.
Plots verschijnt Orozam, de hogepriester, met het kristal in zijn hand en waarschuwt de soldaten om terug te keren naar hun stad. Als de legionairs geen gehoor geven aan zijn waarschuwing gebruikt Orozam de volle kracht van het kristal en een verschroeiende lichtstraat vernietigt het complete leger. “Het noodlot voltrekt zich. Dit is de ondergang van een wrede en oorlogszuchtige beschaving. ..Niet één zal het overleven !” De Romeinse stad trilt op haar grondvesten als ook hier de totale vernietiging aanbreekt.
Orozam wijst de weg naar de buitenwereld voor Johan en Alida die buiten westen is. Johan laat haar achter bij Orozam die belooft haar te genezen. Als Johan afscheid neemt belooft hij ooit terug te keren. De Rode Ridder bevindt zich weer in z’n vertrouwde wereld, maar het Romeinse avontuur is voor altijd in zijn geheugen gegrift.
Weer een sterk Rode Ridder avontuur met een originele verhaallijn. De machtige Romeinse beschaving spreekt natuurlijk zeer tot de verbeelding en was nooit eerder onderwerp in een Rode Ridder avontuur. Biddeloo heeft dit in dit spannend verhaal perfect uitgewerkt.
1977
Aan de oevers van een ondiepe rivier heeft de Rode Ridder een ontmoeting met burchtheer Mordor en zijn gezellin Sirtis. Mordor beveelt Ebert en Hiram, twee ruwe vechtersbazen en hoofden van zijn garnizoen, om de ridder naar de andere kant van de rivier te jagen. Ze misrekenen zich echter deerlijk en Johan bezorgt hun een fris bad. Als Johan rekenschap vraagt aan Mordor en Sirtis, vertellen zij hem dat Arald, een jonge schurk, ervandoor is met een zegelring zonder dewelke Mordor zijn bewind niet ten volle kan uitoefenen. Een beurs goudstukken en de belofte op veel meer moeten de Rode Ridder overhalen om Arald uit de weg te ruimen. Johan doet alsof hij het spel meespeelt en vertrekt.
Een zwervende fluitspeler heeft echter alles gehoord en kent de ware bedoelingen van de ridder niet. Door zijn bijzonder fluitspel weet hij Johans paard van de wijs te brengen zodat de ridder het paard te voet aan de teugel moet meevoeren. Daardoor komt de zwerver, Yrrim genaamd, ruim vóór de Rode Ridder aan in de herberg waar Arald onderdak heeft. De fluitspeler waarschuwt Arald dat Mordor een ridder stuurt om hem te vermoorden. In de herberg, uitgebaat door de mooie Serena, besluit een groep herders de ridder op te wachten.
Aangekomen in de herberg gaat Johan onmiddellijk tegenover Arald zitten. Als de herders de ridder te lijf willen gaan, is zijn zwaard onder tafel al op Arald gericht. Johan verklaart echter dat hij Arald niet wil doden omdat Mordor hem blijkbaar belogen heeft. Mordor beweerde dat Arald beschermd werd door een bende schurken, maar echte boeven gebruiken andere wapens dan een herdersstaf om een ridder uit te schakelen.
Arald vertelt Johan dat hij nog net met de zegelring kon vluchten toen Mordor, de rentmeester, zijn ouders vermoordde. De Rode Ridder vraagt Arald of hij al gedacht heeft aan een terugkeer, maar verneemt dat de rivier, die de grens vormt, streng bewaakt wordt. Johan wil ’s nachts de grensbewaking aan de rivier testen en vertrekt, ongemerkt gevolgd door Yrrim. De ridder kan een gesprek afluisteren tussen Ebert, Hiram en een aantal soldeniers. Hierbij verneemt Johan dat Mordor een groot feest wil geven voor alle omliggende edelen om hun de zegelring te tonen. Ebert en Hiram smeden ook een plan om de zegelring van de ridder afhandig te maken om zelf de beloning van Mordor op te strijken. Johan wordt echter ontdekt en de weg wordt hem afgesneden door een meute honden van het garnizoen. Op Yrrims fluittonen gaan ze er echter vandoor en gaan hun meesters te lijf.
Terug in de herberg ontvouwt Johan zijn plan om Arald zijn rechtmatige erfenis terug te bezorgen. Hij zal naar de burcht vertrekken en Mordor de zegelring overhandigen om diens mogelijke wantrouwen te sussen. Serena, Arald en Yrrim zullen een paar dagen later als kunstenmakers naar het feest trekken. Eens de rivier over valt de Rode Ridder in een hinderlaag van een grote groep soldeniers, aangevoerd door Ebert en Hiram. De ridder is hierop echter voorzien slaat de aanval af.
Op de burcht wordt hij ontvangen door Sirtis die Johan het leiderschap van het garnizoen aanbiedt. Sirtis probeert Johan om haar vinger te winden om Mordor opzij te schuiven. Op haar verzoek neemt Mordor Johan in dienst en zendt hij Ebert en Hiram weg, echter niet zonder het verzoek om de Rode Ridder “een ongeval te bezorgen”.
Enkele dagen later, op het feest, springt ineens de als nar vermomde Arald op Mordors tafel en daagt hem uit voor een danswedstrijd, samen met Sirtis. Als Yrrim even gespeeld heeft, houden Serena en Arald op met dansen. Door Yrrims muziek kan dit echter niet meer voor Sirtis en Mordor die willens nillens moeten verder dansen. Als Yrrim stopt, zijgen ze uitgeput neer en bekent Mordor de moord op Aralds ouders.
Hierop komen Ebert en Hiram in actie. Arald redt het leven van Johan bij een mesworp van Hiram en het is Sirtis die dodelijk getroffen wordt. Ebert en Hiram stormen op Yrrim en Arald af, maar Mordor werpt zich voor de flitsende zwaarden, zijn laatste kans om iets goed te maken. Hierop valt Ebert onder het zwaard van de Rode Ridder. Hiram weet er echter vandoor te gaan maar wordt ingehaald door Johan en Yrrim. Bij een zwaardgevecht wil Hiram Johan verraderlijk neersteken met een dolk, maar eens te meer speelt Yrrims instrument een beslissende rol en Hiram valt levenloos neer.
Hierop besluit Yrrim te vertrekken naar Hameln, waar een rattenplaag heerst, en beide mannen nemen afscheid. Johan keert terug naar de burcht en verneemt dat Serena en Arald willen huwen. Wat later vertrekt ook de Rode Ridder, eens te meer twee gelukkige mensen achterlatend.
“De Banneling” is zonder meer een sterk album. Het scenario zit goed in mekaar en de spanning blijft tot het einde. De tekeningen zijn uitstekend en de personages goed gekarakteriseerd. De rol van Sirtis als intrigante komt bijvoorbeeld goed uit de verf. Een sterk ridderverhaal met andere woorden, gekruid met een vleugje mysterie dankzij Yrrims bijzondere fluitinstrument, dat van begin tot einde een doorslaggevende rol speelt.
In dit album vloeit het ene actiemoment naadloos in een ander over: het gevecht van Johan met Ebert en Hiram, de kennismaking met Arald, Johans nachtelijke ontmoeting met de grensbewakers, de hinderlaag van Ebert en Hiram met hun soldeniers om de zegelring in bezit te krijgen … Persoonlijk vind ik deze laatste gevechtsscène trouwens één van de beste uit de volledige Rode Ridder – reeks. Vooral Johans steigerende paard is indrukwekkend. Het feest daarna zorgt voor een passende ontknoping, met het duel tussen Hiram en de Rode Ridder als apotheose.
Hier en daar sijpelt ook een komisch aandoende scène door, bijvoorbeeld als de Rode Ridder Ebert en Hiram in het water kiepert en verder als een soldenier hen daar nog eens aan herinnert. We zien Johan hier warempel glimlachen! Daarnaast is de verwijzing naar de rattenvanger van Hameln een geïnspireerde ingeving. Dit stadje bestaat trouwens echt: www.hameln.de
Wat mij betreft, is dit album een exponent van een zeer sterke periode van Karel Biddeloo.
Om met een zeer persoonlijke noot af te sluiten: dat besef had ik uiteraard nog niet toen ik “De banneling” in 1977 kreeg van mijn ouders: mijn eerste stripverhaal en bijgevolg mijn eerste Rode Ridder – verhaal, in eerste druk nog wel. Ook nu kan ik dit album nog steeds waarderen en ter hand nemen. Vier sterren vind ik wel verdiend.
quotes :
“Ik zal je om mijn vinger winden, Johan! Net als Mordor!” (denkt Sirtis)
“Achteruit, galgenaas! Niemand zal mij tegenhouden!” (Johan)
1978
Johan nadert een stad, wanneer hij plots aangesproken wordt door een ridder en zijn schildknaap. Ook zij zijn op weg naar de stad, zij het dan om deel te nemen aan het toernooi dat er gehouden wordt. Gezien het late uur besluiten Johan, Bardolf, de ridder en zijn schildknaap Jared samen de nacht door te brengen rond het kampvuur. Uit vrees voor Griskil en zijn bende houden ze om beurten de wacht. Jared houdt de eerste wacht, maar valt in slaap. In een mum van tijd wordt de schildknaap dan ook overmeesterd door de bende van Griskil. Johan en Bardolf sliepen echter niet en slaan onverbiddelijk toe. Wanneer de rovers het onderspit dreigen te delven slaat Griskil toe, hij werpt met een slinger een steen naar Johan, die in elkaar stort. Bardolf weet op tijd zijn helm op te zetten. Nu zijn de rovers verloren, ze zetten het op een lopen. Meteen zetten Jared en Bardolf koers richting stad, om Johan te laten verzorgen.
In het kamp van de rovers zit er een vlieg aan de lamp, verscheidene rovers hebben het moeilijk met het aantal doden. Griskil weet de muiterij echter passend te onderdrukken en verandert van vermomming. Er wordt besloten de ridders in het nauw te drijven en mogelijk in de stad toe te slaan.
Wanneer Johan bijkomt blijkt hij zijn geheugen kwijt te zijn. In alle haast wordt er een chirurgijn opgezocht. Terwijl Jared buiten de wacht houdt, laat Bardolf de chirurgijn zijn ding doen. Hij verliest echter snel zijn geduld, wanneer blijkt dat de chirurgijn een echte kwakzalver is.
Jared heeft meer geluk, hij ontmoet een bevallige edeldame, Marysa, met haar hofdame. Wanneer de dames ontdekken dat hij de schildknaap is van Bardolf willen ze prompt een ontmoeting met de kampioen. Na de chirurgijn bijgewerkt te hebben verlaten Johan en Bardolf zijn etablissement en ontmoeten de edeldames.Marysa nodigt het gezelschap uit om Johan naar haar woning te brengen. Bardolf meldt meteen de gebeurtenissen in het woud aan Marysa’s vader, de stadhouder .Die kan haast moeilijk zijn bewondering voor Bardolf bedwingen.
Datzelfde ogenblik klopt Odal aan. Odal dingt naar de hand van Marysa. Tot nu toe ging ze nog niet op zijn huwelijksaanzoek in. Odal zal deelnemen aan het toernooi en maakt zich sterk het voor haar te zullen winnen. Odal waarschuwt Bardolf ook voor Griskil, weet hij meer… ?
Ondertussen komt Johan weer bij bewustzijn. Hoewel zijn herinneringen nog niet terug zijn, bemerkt hij een bespieder. Vaag herinnert hij zich het gezicht van de man. Wanneer hij echter duizelig wordt slaat de rover hem neer. Marysa komt net de kamer binnen om Johan wat te eten te brengen en slaat alarm. De in het nauw gedreven rover zet het op een lopen. Jared is de enige die de rover tracht te achtervolgen, wanneer hij echter gedood dreigt te worden slaat Odal de rover neer. Deze is op slag dood. Hierop nodigt de stadhouder Odal uit. Ondertussen is Johan al een heel eind opgeknapt en vol moed om Griskil en zijn bende uit te roeien. Odal blijft hoogmoedig omtrent Griskil en het nakende toernooi. Marysa betoont echter geen enkele vorm van affectie jegens Odal, wat hem totaal niet zint.
Die nacht breekt brand uit in de stad. Griskil in hoogsteigen persoon is de brandstichter. Van alle kanten worden de soldaten van de stadhouder onder vuur genomen, al snel heeft Griskil zijn begeerde buit, de schatkist van de stadhouder. Johan en Bardolf volgen een spoor naar de rivier, waar Odal hen opwacht. Hij zou hevig gevochten hebben, het bewijs, twee dode rovers achterin een steeg. De stadhouder staat nu voor een dilemma, hij vraagt Odal om geld te lenen. Deze is bereid, in ruil voor de hand van Marysa. De stadhouder weigert, en krijgt bedenktijd tot na het toernooi. Bardolf besluit dat het welletjes is geweest en wil op het toernooi afrekenen met Odal. Jared werd die zelfde nacht ontvoerd, wat de verbetenheid om met Griskil af te rekenen eens zo groot maakt. Wanneer Johan en Bardolf de deelnemende ridders van het toernooi om hulp vragen om de roversbende op te rollen, krijgen ze weinig gehoor. Odal heeft hen reeds omgepraat. Hierop gaan Johan en Bardolf zelf op zoek naar Jared. Deze blijkt echter onvindbaar.
Intussen gaat het toernooi van start. Bardolf rekent op fabuleuze wijze af met zijn tegenstanders. Uiteindelijk staat hij tegenover zijn laatste tegenstander, Odal. Ze gaan elkaar te lijf met een oorlogsspeer. Na 4 charges zitten beide ridders nog stevig in het zadel. De stadhouder schort de kamp op tot de volgende dag.
In het huis van de stadhouder vinden Johan en Bardolf een ontstellende boodschap. Een boodschap met een haarlok van Jared. Indien Bardolf de kamp wint, sterft Jared. De maat is vol, gewapend trekken Johan en Bardolf er op uit. Al snel worden ze door rovers aangevallen, de rovers lijden zware verliezen. Dan wordt koers gezet naar het toernooikamp, waar Griskil de deelnemende ridders wil overvallen. Johan gaat de ridders waarchuwen, terwijl Bardolf een gewonde rover volgt. Deze leidt hem naar de schuilplaats van Griskil, waar ook Jared zich bevindt. Al snel is de jongen bevrijd. Griskil’s overval op de ridders is inmiddels mislukt, de ridders maken korte metten met zijn roversbende. Griskil zet koers naar de stad, waar hij Marysa in haar slaap overvalt en ontvoert. Bardolf komt net te laat, gelukkig duikt Johan op en valt Griskil aan. Marysa is gered, Griskil blijkt Odal te zijn. In ruil voor zijn leven maakt hij de schuilplaats van zijn schat bekend, hij verdwijnt voorgoed achter de tralies.
Bardolf verklaart Marysa zijn liefde voor haar. Hij heeft meer geluk, de gevoelens zijn wederkerig.
Een rechtoe rechtaan ridderverhaal, met veel ruimte voor de helden van dienst. Dat zou je de korte omschrijving kunnen noemen van dit bijzonder geslaagde rode ridder album. Biddeloo wist in dit album een beklijvende sfeer te creëren, wat de lezer het album in een ruk doet uitlezen. De dubbele personaliteit van Odal voel je vanin het begin aan, al weet Biddeloo de lezer toch nog even om de tuin te leiden. Bij herlezen vallen deze effecten natuurlijk wag, maar dan begint het hoofdthema een betere vat op de lezer te krijgen. Een moedige onbezonnen schildknaap, zijn hardleerse maar rechtvaardige meester en de knappe dochter van de stadhouder. Voor een keer is Johan niet het hoofdpersonage, nee, de verscheidene karakters komen minstens even uitgebreid aan bod. Johan wordt wel gebruikt als deus ex machina op het einde, maar het zij zo, het is uiteindelijk ook zijn reeks niet ?
Wat mij betreft een van de beste ridderverhalen met een niveau dat in die periode courant was. Het niveau dat de reeks groot maakte!
1978
In een woud ontmoet Johan een blinde bedelaar, die hem in ruil voor een aalmoes de toekomst voorspelt. Wanneer de bedelaar een flonkerend licht aan de nachthemel voorspelt dat een voorbode van gevaar betekent, denkt Johan er het zijne van en vervolgt zijn weg. Onmiddellijk daarna stormen vier woeste ruiters over het pad en rijden spoorslags de bedelaar onderuit. De rabauwen zijn verdwenen voor Johan iets kan ondernemen. Hij bekommert zich over de zwaargewonde bedelaar, die hem nogmaals waarschuwt voor het flonkerende licht. Tot Johans verbazing kan de blinde man zelfs een heuvel in de verte aanwijzen waar het licht zal neerkomen. Daarna bezwijkt hij aan zijn verwondingen.
Bij valavond komt Johan aan op de top van de dichtbeboste heuvel en ontdekt er een granieten megaliet. De megaliet blijkt warmte uit te stralen; Johan begint nu meer en meer in de woorden van de overleden bedelaar te geloven en speurt de nachtelijke hemel af tot hij een ongewoon sterk licht bemerkt dat eerst aangroeit tot een soort vallende ster en uiteindelijk aanzwelt tot een reusachtige witgloeiende bol. Het gevaarte komt vlak bij Johan en de megaliet neer. Plots wordt de hele omgeving in een dichte nevel gehuld.
Johan ontwaart in de optrekkende nevel een vreemde machine - een duivelstuig volgens onze middeleeuwse ridder, die uiteraard nog nooit een vliegende schotel heeft gezien. Nog voor hij van zijn verbazing kan bekomen stapt er een futuristisch geklede jongedame uit. Johan grijpt verschrikt naar zijn zwaard, maar wordt onder bedwang gehouden door het laserpistool van de vrouw, die even de werking van haar wapen demonstreert op een boom zodat Johan de nutteloosheid van enig verweer inziet. De vrouw laat merken geen kwade bedoelingen te hebben en nodigt Johan uit aan boord van het ruimteschip. Binnen ontmoet hij Raszlik, de partner van de vrouw; haar naam is Aïmara. Ze leggen aan Johan uit dat ze vluchtelingen zijn van een andere wereld en op aarde een nieuw bestaan willen beginnen. Ze landden op de heuvel omdat de megaliet in feite een baken is dat lang geleden door andere ruimtereizigers werd opgericht. De betrachting van Raszlik en Aïmara is nu om ergens een burcht te kopen, waar ze vreedzaam kunnen wonen; ze vragen Johan om hen bij deze zoektocht en de aankoop te begeleiden.
Wanneer Johan hen vraagt hoe ze de aankoop van een burcht denken te betalen, tonen ze hem honderden edelstenen: waardeloos op hun planeet, maar een vermogen waard op aarde. Johan voorspelt dat ze door dit fortuin een hoop moeilijkheden tegemoet gaan, maar stemt toch in om de ruimtereizigers bij te staan in hun opzet. Het koppel verkleedt zich in de plaatselijke klederdracht. Plots bemerkt Aïmara vier ongure individuen op de monitor: het zijn de vier rabauwen die in de verte het lichtfenomeen opgemerkt hadden en nu op weg zijn naar de heuveltop. Aïmara wil geweld vermijden en daarom verlaten ze het ruimteschip. Aïmara laadt de zak met edelstenen in de zadeltassen van Johan's paard, maar niemand merkt hoe hierbij een robijn in het gras valt. Johan is stomverbaasd wanneer hij ziet hoe Raszlik door een druk op zijn halssnoer het ruimteschip onzichtbaar maakt door het in een andere tijdsperiode te plaatsen.
Tegelijkertijd wordt de megaliet niet langer actief en verliest zijn warmteuitstraling. Samen dalen ze de heuvel af, op zoek naar een hoeve, waar Johan paarden wil kopen voor de ruimtereizigers. Wanneer de rabauwen bij de megaliet aankomen vindt een van hen de robijn in het gras. Hij ontdekt tevens dat door in de robijn te kijken er mijlenver mee kan gekeken worden. Jerdal, de leider van het viertal, ontneemt hem de edelsteen en speurt er de horizon mee af: zo ziet hij Johan en zijn gezellen in de verte. Hij vermoedt dat zij nog meer van die edelstenen hebben en zet samen met zijn kompanen de achtervolging in.
Johan en de ruimtereizigers arriveren op de grote hoeve van de argwanende Hannes, die hen de twee gevraagde paarden verkoopt. Johan betaalt met goudstukken om niet nog meer argwaan bij Hannes te wekken. Hij vraagt hem naar de locatie van het dichtstbijzijnde kasteel, en wordt de weg gewezen naar het kasteel van heer Rudbert. Onwennig op de paarden - dieren die hen niet vertrouwd zijn - volgen Aïmara en Raszlik Johan naar het kasteel. Wanneer het paard van Aïmara op hol slaat is Johan alert genoeg om haar net op tijd van een zware val te behoeden. Het compliment dat Johan van haar krijgt kan tellen: ze zegt zich nog nooit zo veilig gevoeld te hebben als in Johan's armen. Inmiddels zijn de rabauwen bij de boerderij aangekomen; Hannes herkent hen als Jerdal en zijn drie al even ongure broers. Hannes weigert te zeggen waarheen de drie bezoekers vertrokken zijn, maar een getrokken zwaard brengt hem op andere gedachten. De vier broers zijn verheugd te horen dat hun prooien op weg zijn naar heer Rudbert, want dat is hun oom.
Wanneer de vier wegrijden slaat de hebzucht ook bij Hannes toe: hij heeft uit de onderlinge conversatie van de broers kunnen opmaken dat zij op het spoor zijn van een kostbare buit. Vergezeld van zijn gewapende knechten vatten zij op hun beurt de tocht aan naar het kasteel van heer Rudbert. Aïmara vertelt Johan onderweg over hun vijanden in de ruimte: de Zadoks en de Grywyls, die beiden ook nog eens in oorlog zijn met elkaar. Ze wil er op aarde voor waken dat deze vijanden hen niet kunnen ontdekken. Wanneer ze in het kasteel aankomen, onthaalt heer Rudbert hun voorstel op hoongelach, maar verandert onmiddellijk van idee wanneer Johan hem enkele edelstenen toont en hem vraagt wat zijn prijs is. Rudbert wil dit bij een beker wijn bespreken. Johan vertrouwt het boeltje niet en verwisselt zijn beker met die van Rudbert. Wanneer Rudbert zijn beker leegdrinkt volgen de anderen. Toch voelen Johan, Aïmara en Raszlik zich meteen bedwelmd; Rudbert verklaart hen lachend dat er een slaapmiddel in de wijn zit, waar hij zelf immuun voor is. De bewusteloze bezoekers worden in de kerker vastgeketend en Rudbert eigent zich de edelstenen toe.
Lang duurt zijn plezier niet, want de broers zijn het kasteel binnengedrongen en bij het zien van de schat jagen ze hun oom zonder scrupules over de kling. De rabauwen verzekeren zich van de medewerking van Rudbert's soldaten door hen een deel van de schat te beloven. De soldaten rekenen meteen af met Hannes en zijn knechten, die niet verder geraken dan de poort van het kasteel. De broers begeven zich naar de kerker om meer te weten te komen over de herkomst van de edelstenen. Ze weten echter niet dat Raszlik er net voor hun binnenkomst in geslaagd is om een laserwapen samen te stellen door zijn riemgesp met deze van Aïmara samen te voegen. Wanneer de boeven geweld willen gebruiken, brandt Raszlik met het laserwapen de ketenen door en schakelt met de hulp van Johan de boeven uit.
Het drietal vlucht naar het binnenplein, maar krijgt de soldaten op hun nek, die nu hun kansen op het fortuin ruiken. De kansen voor onze vrienden zien er niet goed uit wanneer het laserwapen van Raszlik zonder energie raakt en hij ook nog ernstig wordt verwond; op de koop toe breekt het zwaard van Johan. Gedwongen door de situatie activeert Aïmara het ruimteschip door op het halssnoer van Raszlik te drukken, goed wetende dat deze plotse energieopstoot hun vijanden kan alarmeren. Het ruimteschip materialiseert zich en doodt ogenblikkelijk met laserstralen alle soldaten. Johan en zijn gezellen begeven zich in het ruimtetuig, waar Raszlik door middel van een medisch apparaat binnen enkele ogenblikken herstelt van zijn zware verwonding. De stilte wordt al gauw verstoord door een alarmsignaal: op de monitor zien ze verschrikt dat de materialisatie van het ruimteschip en het gebruik van de lasers hun vijanden niet ontgaan is: een vijandelijke oorlogsvloot is op komst!
Raszlik en Aïmara hopen nog op de minst dramatische mogelijkheid: de Grywyls hebben respect voor moed en zijn voor rede vatbaar, in tegenstelling tot de Zadoks die meedogenloos zijn. Helaas, het is Kara Hissar, de leider van de Zadoks die op de monitor verschijnt en de onvoorwaardelijke overgave eist van Raszlik en Aïmara; deze weten echter dat dit slechts een middel is om hun ruimteschip in handen te krijgen, waarna de Zadoks hen zullen doden. Zij weigeren dan ook elke medewerking, waarop Kara Hissar lachend afsluit. Aïmara en Raszlik beseffen dat tijd nu kostbaar is, en maken zich klaar voor vertrek. Johan neemt afscheid van zijn ruimtevrienden; Aïmara belooft hem dat ze hem later nog eens komen opzoeken… indien ze dit overleven.
Johan blijft alleen achter in het kasteel terwijl het ruimtetuig wegraast. Door goede stuurmanskunst en slim gebruik van hun afweer kunnen Raszlik en Aïmara enkele vijandelijke tuigen vernietigen en een doorbraak forceren. De resterende ruimteschepen achtervolgen de vluchtelingen, die ontzet zien dat ook nog een oorlogsvloot van de Grywyls op hen afstevent. De Grywyls storten zich onverschrokken op de Zadoks, hun aartsvijanden. Even later is de hele Zadokvloot vernietigd; alleen het ruimteschip van Kara Hissar kon de dans ontspringen. De Grywylvloot zit nu in het zog van de vluchtelingen. Op de monitor verschijnt de leidster van de Grywyls: ze spreekt Aïmara en Raszlik toe dat ze hun moed bewondert en dat ze dank zij hen de Zadoks een gevoelige klap konden toebrengen. Daarom wil ze hen voor deze ene keer vrije baan laten. Opgelucht zien de vluchtelingen hoe de Grywylvloot verdwijnt.
De hele tijd stond Johan op het binnenplein van het kasteel naar de nachtelijke sterrenhemel te kijken, waar hij af en toe de lichtflitsen van de ruimtegevechten kon waarnemen. Vertwijfeld stelt hij zich de vraag of Aïmara en Raszlik dit geweld hebben overleefd, tot hij hun ruimteschip opmerkt dat als laatste groet een wijde boog om de omgeving maakt en dan in de ruimte verdwijnt. Weemoedig vraagt Johan zich af of hij Aïmara en Raszlik ooit nog zal terugzien. Nog een ding staat hem te doen: hij werpt alle edelstenen in een meer omdat te veel mensen er hun leven door hebben verloren…
Destijds ontstond bij de verschijning van dit verhaal een polemiek: velen vonden het maar sneu dat de Roder Ridder op de kar sprong van de toen heersende Star Wars-mania. Het komt inderdaad vreemd over om Johan geconfronteerd te zien met oorlogsvloten uit de ruimte. Ook zijn aanwezigheid in een vliegende schotel doet onwennig aan (hierbij laat ik uitwassen in recentere Rode Ridder verhalen buiten beschouwing). Ook ik behoorde tot de lezers die trouw de avonturen van de Rode Ridder volgden in de krant en dit verhaal maar minnetjes vonden. Waarschijnlijk was mijn aversie voor het toentertijd hippe science fiction gedoe zo groot dat ik het verhaal minderwaardig achtte aan de roemruchte middeleeuwse avonturen van onze held, en ik was echt niet de enige.
Desondanks heeft dit verhaal zijn kwaliteiten, meer zelfs dan op het eerste zicht kan vermoed worden. In tegenstelling tot de meeste Rode Ridder verhalen, die vanuit het eenzijdige perspectief van Johan worden verteld, speelt dit verhaal zich immers op verschillende niveaus tegelijk af: zowel de belevenissen van de vier broers als van Hannes leiden een eigen leven, en uiteindelijk wordt alles mooi met elkaar vervlochten. De afrekening in de ruimte staat zelfs volledig los van Johan, die op dat moment af en toe in een plaatje getoond wordt terwijl hij in het ongewisse blijft over hetgeen zich ver boven zijn hoofd afspeelt.
Het verhaal heeft meerdere krachtlijnen: zo is er bijvoorbeeld de voorspelling van de blinde bedelaar die bij de lezer verwachtingen schept die volledig ingelost worden: leuk om zien is hoe Johan zijn ongeloof geleidelijk aan moet bijstellen. Dan is er de megaliet - met connotaties naar "2001: A Space Oddyssey" - die de ontmoeting symboliseert tussen verleden en toekomst. De menselijke hebzucht weegt echter het zwaarst door in dit verhaal: een na een sneuvelt elk individu dat uit pure hebzucht zijn begerige klauwen op het fortuin aan edelstenen wil leggen. Zelden vertoond, dergelijke systematische afrekening met de kleine kanten van de mens.
Wat mij echter het meeste bijblijft is het in aanvang oprechte geloof van Aïmara en Raszlik in de mensheid: onbevangen leggen zij hun lot in handen van Johan en betrouwend op zijn eerlijkheid vertrouwen zij hem de schat toe. Zij gaan er tevens van uit dat hun eerlijke bedoelingen niet door de mensen zullen geschaad worden. Wanneer je je er rekenschap van geeft dat Aïmara en Raszlik hun wereld in de steek hebben gelaten om met de beste bedoelingen op de hen onbekende aarde een nieuw bestaan uit te bouwen, kan je niet anders dan met hen meeleven, zeker wanneer, met uitzondering van Johan, iedereen zich uit hebzucht tegen hen keert. Tekenend is de weerzin waarmee Raszlik uitschreeuwt dat ze hem tot deze reactie dwingen, wanneer hij in de kerker het laserwapen tegen de rabauwen en de soldaten moet gebruiken omdat zij op het punt staan om Aïmara te folteren.
Dat deze vluchtelingen geen brave sulletjes zijn blijkt wanneer zij op hun vertrouwde ruimteterrein met een leeuwenhart de confrontatie met de Zadoks aangaan. Dit gevecht in de ruimte is trouwens van hoog niveau en spannend uitgewerkt. Uiteindelijk komt het enige mooie gebaar aan de vluchtelingen nog van de leidster van de Grywyls, die hun leven spaart en hen vrije doorgang verleent.
Ongezien bij de Rode Ridder tot dan toe is hoe de laatste vier bladzijden - in feite het hoogtepunt van dit verhaal - zich volledig buiten de aanwezigheid van Johan afspelen. Machteloos en vervuld van twijfels komt Johan tijdens deze afrekening slechts even in beeld. Op het einde vraag je jezelf samen met Johan af of we de vluchtelingen ooit nog eens zullen terugzien. Die hereniging gebeurt sneller dan verwacht, namelijk in het volgende verhaal, maar dat is voor een andere keer. Ik, die dit verhaal in de onderste schuif had gelegd en het na twintig jaar met zoveel scepsis begon te herlezen, moet tot mijn eigen verbazing constateren dat dit niet alleen het eerste Rode Ridder verhaal is dat ik nu veel beter vind dan in mijn jeugdjaren, het is voor mij bovendien een van de beste Rode Ridder verhalen.
1978
Johan houdt op een van zijn zwerftochten halt wanneer hij een zonderling voetspoor opmerkt. Het lijkt wel of de diepe voetsporen door een geharnast zwaargewicht achtergelaten zijn. Plots staat Johan oog in oog met de verklaring van het raadsel: een uit de kluiten gewassen persoon, volledig omhuld door een blinkend harnas. Wanneer de metalen verschijning een beweging maakt naar Johan toe, reageert hij alert, maar zijn zwaard laat zelfs geen schrammetje na op het harnas. De vreemdeling blijft kalm en stelt zich met een metaalachtige stem voor als KR-PX, in mensentaal is dat Karpax, en vervolgt dat hij gezonden is door Aïmara (die we nog kennen van het voorgaande verhaal, "De Vluchtelingen").
Ze bevindt zich op Kaluga, een verre planeet, waar haar partner Raszlik wordt gevangen gehouden door de vijandige Zadoks (ook allemaal bekenden uit "De Vluchtelingen"). Karpax is de perfecte reisleider en licht Johan in dat er op Kaluga een tropisch klimaat heerst, weliswaar met allerlei prehistorische monsters die er de omgeving onveilig maken. Ook de inboorlingen - agressieve blauwhuidige barbaren - zijn dan misschien wel bezienswaardigheden maar alleszins te duchten. Uiteraard heeft Karpax voor transportmogelijkheid gezorgd: om het hoekje wacht een grote doorzichtige bol. Johan is sedert het vorige verhaal al het een en ander gewoon op dat gebied en laat zich niet pramen om in te stappen. Een ogenblikje later komen ze reeds op Kaluga aan.
De praktisch aangelegde Karpax verkleint de bol tot zakformaat en neemt hem in een vakje van zijn harnas mee. Ze moeten al snel dekking zoeken voor enkele Zadoks die zich als futuristische Aladdins verplaatsen op een vliegend platform. De Zadoks voeren een inboorling gevankelijk mee. Karpax laat zijn metalen stem nog eens ronken en verklaart Johan dat de Zadoks de Djawür-inboorlingen gevangen nemen en hen als slaven inzetten in de Tyrgam-mijn. Tyrgam is een onverwoestbaar en kostbaar metaal - Karpax is er uit vervaardigd - en de Zadoks willen er ruimteschepen mee bouwen. Karpax ronkt verder wanneer Johan hem vraagt zijn helm af te zetten: hij is geen persoon, doch een zelfstandig functionerend werktuig. Eventjes schrikken is dat voor Johan, want van het bestaan van robotten had hij tot dan toe nog nooit gehoord.
Iets minder schrikt hij wanneer plots een prehistorisch monster de aanval inzet op hem en zijn buddy. Geen probleem voor Karpax: hij hakt met één arm een enorme boom om en deelt er een ferme tik mee uit aan het monster, die in het vervolg wel twee keer zal nadenken voor hij nog eens een robot aanvalt. Karpax laat niet na eventjes aan te stippen dat hij slechts halve kracht gebruikte; kwestie dat Johan op de hoogte is van zijn kunnen en zijn bescheidenheid. Ze komen aan in de grot waar Aïmara verblijft: het is een wanhopige Aïmara die Johan omhelst. Johan is verwonderd waarom zijn hulp gevraagd wordt, omdat ze de kant-en-klare probleemoplosser Karpax ter beschikking heeft. Aïmara verduidelijkt dat de Zadoks gealarmeerd zouden zijn door Karpax' komst, en onmiddellijk Raszlik en de andere gevangenen zouden doden. Net als de andere slaven wordt Raszlik immers ingezet in de Tyrgam-mijn.
De drie besluiten om niet te dralen, maar eerst plaatst Aïmara een tijdelijke energiecel in het zwaard van Johan, zodat hij er zelfs mee door rotsen en metaal kan klieven. Het presentje voor Karpax is iets explosiever: hij krijgt van haar een bom, die hij netjes wegbergt in een van zijn vele handige bergvakjes. De bom dient om de mijn te vernietigen wanneer Raszlik en de andere gevangenen bevrijd zijn zodat er geen reden meer is tot slavenarbeid. Op weg naar de mijn horen Johan en zijn gezelschap plots rumoer: een bataljon Zadoks is een dorp van de Djawürs binnengevallen en steekt met hun laserwapens de hutten in brand. Ze zijn immers op zoek naar verse werkkrachten om hun slavenbestand in de mijn aan te vullen. Uit de vlammen duikt ineens Karpax voor hen op. De laserstralen deren hem niet en proper is hij ook, want hij past nauwgezet het principe "opgeruimd staat netjes" toe op de geschrokken Zadoks. Slechts enkele Zadoks kunnen zich terugtrekken in een hut, waar ook een bange inboorlinge zich schuilhoudt.
Wie gedacht had dat Johan tevreden zou zijn met een bijrol in dit verhaal heeft het verkeerd voor: met zijn energetische zwaard in de knuist kuist hij het boeltje op en bevrijdt de plaatselijke schone, die ook nog eens de dochter van het stamhoofd blijkt te zijn. Die Johan toch! Het wordt eventjes gezellig, maar de ridderplicht roept en Johan trekt met Karpax, Aïmara en de Djawürkrijgers in zijn zog naar de mijn. Zilyussa, de vrouw die door Johan werd gered, wijkt geen centimeter van zijn zijde. Bij de mijn aangekomen zijn ze er getuige van hoe een vloot ruimtejagers van de Grywyls de Zadoks aanvallen. De aanval wordt afgeslagen, maar niet zonder dat Karpax nog een staaltje van zijn kunnen kan geven: een neerstortende ruimtejager duikt recht op Johan en zijn gezelschap af, waarop Karpax een omvangrijk rotsblok neemt en er het ruimtewrak mee uit de weg kegelt. Ze maken meteen van de verwarring gebruik en vallen de Zadoks aan, die zich in de mijn terugtrekken.
Even willen twee omvangrijke robotten de pret nog bederven, maar dat was zonder Karpax gerekend, die de snoodaards in elkaar timmert. In de mijn heeft Raszlik door het oproer kans gezien om een controlepaneel te bedienen, zodat het Karpax-Team het laboratorium van de mijn kan binnendringen. Via een monitor roept Kara Hissar, de leider van de Zadoks, zijn soldaten toe om het laboratorium tot het uiterste te verdedigen. De strijd woedt in alle hevigheid verder: een van de Zadoks vuurt naar Johan, maar Zilyussa springt voor Johan om de dodelijke straal op te vangen en bekoopt dit met haar leven. Inmiddels heeft Raszlik kans gezien om een laserwapen te bemachtigen, en werpt zich samen met de slaven in de strijd. Kara Hissar verneemt dat nu ook nog Grywyljagers rond de planeet cirkelen en kiest eieren voor zijn geld. Hij knalt zijn naaste medewerkers omver en verlaat met een klein ruimteschip de planeet, maar wordt door enkele Grywyljagers tot gruis herleid.
Karpax begeeft zich ondertussen met de bom in de liftkoker, maar de Zadoks vernietigen de liftkabels zodat Karpax neerstort en geblokkeerd zit. Onder aanhoudend weerwerk van de Zadoks beseffen Johan en zijn vrienden dat ze niets meer voor Karpax kunnen doen en ze ontvluchten de mijn. Even later ontploft de mijn: iedereen beseft nu dat Karpax zichzelf opgeofferd heeft door de bom tot ontploffing te brengen. Weken gaan voorbij… Aïmara is ontroostbaar wegens het verlies van haar gepolijste vriend en Johan zit met een klein probleempje: Karpax had de doorzichtige bol bij zich die hem moest toelaten om naar de aarde terug te keren. Gaan de Rode Ridder avonturen zich voortaan noodgedwongen op de planeet Kaluga afspelen? Nee, want Johan merkt op een dag hoe een molshoop zich manifesteert op het dorpsplein. Deze bescheiden molshoop neemt buitensporige proporties aan, en uiteindelijk kruipt Karpax uit de aarde; hij had zich dagenlang een weg naar de oppervlakte gewerkt! Dat is even boffen voor Johan, die afscheid neemt van zijn vrienden en met de bol een enkeltje naar de aarde doet.
Dit verhaal is eigenlijk een vervolg op "De Vluchtelingen". Nu heb ik niets tegen sequels, op voorwaarde dat het op een aanvaardbaar niveau gebeurt. Helaas, in dit geval valt het volgende op te merken: