In 1191 was het orthodox-christelijke eiland Cyprus in handen van Isaac Komnenos. Richard I van Engeland dacht langs het eiland een eenvoudige route naar de Legand te hebben tijdens zijn kruistocht en de belangrijke stad Akko te belegeren.
Een storm maakte echter dat zijn vloot in de Middellandse Zee verspreid geraakte. Met Limassol, een belangrijke havenstad in het zuiden van Cyprus, in zicht sloegen 3 van zijn schepen te pletter op de kust. De schipbreukelingen werden onmiddellijk door Komnenos gevangen genomen. Een vierde schip, dat zowel Richards zus Joan en zijn aanstaande bruid Berengaria aan boord had, kon de haven wel veilig bereiken. Komnenos weigerde echter elk verzoek om aan te meren en van boord te gaan.
Kort daarop arriveerde Richard I met de rest van zijn vloot. Toen hij hoorde over de gevangenneming van zijn schipbreukelingen en de beledigingen die zijn bruid en zus te beurt vielen, brak de strijd tussen Richard I en Komnenos los. Geruchten van een geheim verbond tussen Komnenos en Saladin, dé persona non grata van de kruisvaarders, waren ongetwijfeld olie op het vuur.
Komnenos werd verslagen, gevangen gezet en - na een vluchtpoging - verbannen naar het kasteel Markappos in Syrië. Richard I dacht met Cyprus een belangrijk strategisch punt voor volgende kruistochten veroverd te hebben. Bovendien bleek Cyprus een belangrijke leverancier van suiker te zijn; een niet onbelangrijke energieleverancier voor zijn troepenmacht. Wanneer hij zijn vertraagde reis naar Akko uiteindelijk verder zet, roept hij het merendeel van zijn leger uit de veroverde dorpen en kastelen op het eiland terug en laat Cyprus achter in de handen van zijn vertrouwelingen koning Richard van Camville en Robert van Tornham. Samen de kruisvaarders en de edelen van de Westelijke Kruisvaardersstaten sloot Richard I zich aan bij Guy van Lusignan, de koning van Jerusalem, om Akko te ontzetten.
Tijdens de oorlog slonken Richards middelen. Wanneer hij ook nog bericht kreeg over een opstand op Cyprus begon hij te twijfelen of zijn verovering in de Middellandse Zee wel een waardevolle aanwinst was en besloot Cyprus aan de Tempeliers te verkopen voor een bedrag van 100.000 Bezaten, waarvan 40.000 onmiddellijk te betalen.
In geen tijd joeg het strenge beleid van de rooms-katholieke Tempeliers de oosters-orthodoxe meerderheid van het eiland - letterlijk - in het harnas. Reeds op paasmaandag van 1192 trachtten de Cyprioten alle Tempeliers op het eiland uit te moorden. De Tempeliers kregen echter lucht van de zaak. Ze beseften dat ze ruim in de minderheid zouden zijn en zochten hun gezamenlijke toevlucht in Nicosia, de traditionele hoofdstad in het midden van het eiland. Tijdens het daaropvolgende beleg werd de situatie van de Tempeliers alsmaar benarder en de belegeraars weigerden elke vorm van onderhandelen. Met de moed der wanhoop braken de belegerden op een ochtend bij dageraad en uit trokken moordend de straat op. De Cyprioten waren compleet verrast en werden genadeloos afgeslacht.
Hoewel de Tempeliers de controle over het eiland herwonnen hadden en hun machtsposities herstelden, beseften ze dat hun regime het bij de plaatselijke bevolking verkorven had en waren ze terughouden om te regeren.
De Tempeliers boden Cyprus opnieuw aan Richard I aan. Naar verluid zouden ze de Engelse vorst zelfs gesmeekt hebben om het eiland terug te nemen. Met uitzondering van enkele bezittingen aan de kust, waaronder een groot landgoed met wijngaard, trokken de Tempeliers zich volledig uit Cyprus terug.
Intussen deed zich voor Richard een opmerkelijke opportuniteit voor: Guy van Lusignan zag zijn koninklijke macht in Jeruzalem afkalven. De vorst van Jeruzalem zat slechts op de troon als gemaal van Sybilla, de erfrechtelijke koningin van Jeruzalem. Hun 2 dochtertjes vielen in de zomer van 1190 echter ten prooi aan een epidemie en amper enkele dagen later stierf ook Sybilla hieraan. Doordat Sybilla haar dochtertjes overleefde, werd haar halfzus Isabella haar wettelijke opvolgster. Guy weigerde echter zijn troon op te geven tot een verkiezing in 1192, maar zijn populariteit (veslagen in de Slag bij Hattin op 4 juli 1187 en pas een jaar later 'bevrijd' door het betalen van een hoog losgeld) was tanende. Hoewel zijn betrokkenheid wel werd vermoed, maar nooit bewezen deed de moord van de Hasjashin op Conrad van Montferrat, Isabella's gemaal, amper enkele dagen voor de verkiezing zijn kansen uiteraard niet stijgen.
Voor hij koning van Jeruzalem werd was Guy van Lusignan een vazal van koning Richard I van Engeland. Cyprus aan Guy van Lusignan overlaten bood beide koningen een geweldige kans. Richard was immers onmiddellijk van een lastig en oninteressant leen af terwijl Guy een koningskroon behield en vanuit het eiland in de Middellandse Zee een bepaalde controle over de Ligand en de Kruisvaardersstaten behield door de westerse toegang tot het gebied deels te controleren.
Guy van Lusignan regeerde vanaf 1192 over Cyprus. Hij overleed in 1194 echter nog voor Cyprus zijn keizerlijke erkenning als koninkrijk in 1194 kreeg, waardoor zijn opvolger en broer Aimery van Lusignan tot eerste koning van Cyprus werd gekroond.
Ter verdediging van de regio rond de belangrijke havenstad Limassol en de bijhorende suikerhandel werd aan de zuidwestelijke grens van het dorp Kolossi een eerste vesting gebouwd. Aimery stierf op 1 april 1205 aan de gevolgen van een voedselvergiftiging en werd opgevolgd door zijn zesjarige zoon Hugh I van Cyprus, die op zijn beurt werd bijgestaan door zijn moeder. In 1210 besloot Hugh I het kasteel Kolossi aan de Soevereine Militaire Hospitaal Orde van Sint-Jan van Jeruzalem (ook gekend als de Hospitaalridders, de Orde van Rhodos, de Orde van Malta of de Maltezerorde) te schenken.
Gedurende een eeuw beheerde deze orde de burcht. In1285 erfde Hendrik II de koninkrijken Jeruzalem en Cyprus van zijn kinderloze broer John II van Jeruzalem (John I van Cyprus. Sommige auteurs sluiten hierbij broedermoord door vergiftiging niet uit. Bij de val van Akko op 28 mei 1291 viel het laatste sterktepunt van de kruisvaarders in moslimhanden en werd de titel 'Koning van Jeruzalem' een landloze titel. Als Koning van Cyprus bleef Hendrik echter de aanspraak op Jeruzalem opeisen en stuurde meermaals brieven naar Paus Clemens V op een nieuwe kruistocht te vragen.
De vorst was door epilepsie-aanvallen geregeld onbekwaam tot regeren en joeg tal van edelen tegen zich in het harnas. Zijn broer Guy, die Constable van Cyprus was, werd van samenzwering verdacht en werd in 1303 door Hendrik ter dood veroordeeld.
Ook een andere broer van Hendrik aasde op de Cypriotische troon. Amaury van Tyrus verkreeg zijn titel in 1290, maar in 1291 viel de stad reeds in handen van de Egyptische Mammelukken. Net als de Tempeliers koesterde hij nog weinig hoop zijn domeinen in de (gewezen) Kruisvaardersstaten ooit te heroveren. Beiden vonden elkaar in hun gezamenlijk leed én ambitie en samen werpen ze het regime van zijn broer Hendrik omver.
De intussen vrij onpopulaire Hendrik werd vrij eenvoudig en geweldloos aan de kant geschoven. Terwijl de overwonnen vorst werd weggevoerd naar Strovolos, eigende Amaury zich op 26 april 1306 de titels "Gouverneur en Rectorus van Cyprus" toe. Ook de Tempeliers kregen hun deel van de koek: ze verdreven de Orde van Malta uit het kasteel van Kolossi namen bezit van de burcht.
Zo'n 110 jaar ervoren duurde de heerschappij van de Tempeliers op Cyprus amper één jaar. Ook met de steun van Amaury van Tyrus hield hun beheer niet langer stand. Op vrijdag 13 oktober 1307 ging het plan van Filips de Schone in werking om de Tempelorde te vernietigen. Hun bondgenoot Amaury werd gedwongen de pauselijke richtlijnen op te volgen en arresteerde alle Tempeliers. In januari 1308 brak even een opstand uit ten voordele van Koning Hendrik, maar Amaury kon deze neerslaan door meerdere belangrijke edelen te arresteren. Amaury besloot Hendrik uiteindelijk in februari 1310 in ballingschap in Armenië te plaatsen.
Op 5 juni 1310 werd Amaury vermoord. Zijn broer Aimery volgde hem op en voerde eveneens de titel van Gouverneur. Intussen hadden ook de Tempeliers hun proces gehad. De ridderorde werd ontbonden en hun bezittingen over heel Europa werden verdeeld. Kasteel Kolossi werd officieel terug rechtmatig bezit van de Hospitaalridders in 1313.
In 1454 werd door de Hospitaalridders het kasteel in zijn huidige vorm gebouwd. Het wapenschild van Louis de Magnac, de toenmalige Commandant van Kolossi, is uitgehouwen in de muren van de burcht.
Naast de suikerwinning is de Cypriotische streek rond het kasteel ook gekend om zijn zoete wijn Commandaria. Deze uitzonderlijke wijn wordt beschouwd als de oudste continue geproduceerde wijn ter wereld. Cyprus kent al 4.000 jaar wijnbouw. Mogelijks sprak de Griekse dichter Heriodos rond 700 v.Chr. al over deze wijn toen hij het had over een 'Cypriotisch Manna'. De wijn zou naar verluid zelfs door koning Richard I op zijn eigen bruiloftsfeest met zijn geliefde Berengaria als "de wijn van de koningen en de koning der wijnen" omschreven geweest zijn.
Ook andere legendes doen de ronde over deze befaamde wijn: de wijn zou de allereerste wijnproefwedstrijd - georganiseerd door de Franse koning Philip Augustus - gewonnen hebben, de Ottomaanse sultan Selim II zou speciaal het eiland Cyprus zijn binnengevallen om de Commandaria te veroveren en de druiven waarmee de Commandaria wordt gemaakt, zouden tevens naar Portugal geëxporteerd geweest zijn om daar uiteindelijk de beroemde portwijn te maken.
Locatie
Kolossi Castle in De Rode Ridder
De Rode Ridder bezoekt Kolossi Castle op zijn doorreis in Mysterie op Ararat.
Kolossi Castle vanuit de lucht: