1. Vluchtende slaven
De rode ridder en zijn vriend Koenraad reden rustig in de schaduw van de bomen. Het was in de late middag en het bos, op enige afstand buiten de muren van Antiochië, leek wel door mens en dier verlaten. Er was geen wind. De hele dag was de lucht betrokken geweest, maar nu tegen de avond brak de zon voor het eerst door de wolken. De twee vrienden hadden een hele tijd naast elkaar gereden zonder te spreken. Koenraad verbrak het eerst de stilte.
- De wereld lijkt hier wel uitgestorven, meester.
- Ja, Koentje, uitgestorven, dat is het juiste woord.
Maar opeens, als om de woorden van Johan en Koenraad tegen te spreken, waren er geluiden, vreemde kreten van mensen. Zowel Koenraad als de rode ridder schrokken ervan op.
- Wat is dat, meester?
- Wie zijn dat? zei Johan bijna terzelfdertijd.
Het waren kreten van mensen die blijkbaar in grote angst verkeerden. Onze vrienden hoefden niet lang te wachten om te weten wie het waren, want het volgende ogenblik zagen ze het. Twee mannen, met lang zwart haar, liepen tussen de bomen door en, terwijl ze liepen, stootten ze wilde, verwarde geluiden uit. Ze waren blootsvoets en hadden niets anders dan een vervuild en gescheurd hemdkleed om het lijf.
- Twee vluchtende Saracenen, meester, als u het mij vraagt, riep Koenraad.
- Waar hollen die kerels heen? En waarom vluchten ze ?
- Ze lijken wel in paniek ! Johan zag ineens iets meer.
- Alle tormenten! Kijk eens, Koen, hun handen zijn op hun rug gebonden !
- Nu zie ik het ook, meester.
- Het zijn waarschijnlijk vluchtende gevangenen.
- Maar waarom houden ze dan geen halt en maken elkaars boeien niet los ?
- Kom, Koentje! Snel!
Had de rode ridder weer iets gezien of was het alleen maar een vermoeden ?
- Ju, Jago
Johan gaf zijn paard de sporen. Het trouwe dier schoot als de bliksem vooruit.
- Ju, paardje!
Het paard van Koen volgde het spoor van de meester.
De achtervolging door de twee kruisvaarders ingezet, bracht de twee vluchtenden duidelijk zichtbaar nog meer in paniek. Maar hoe ze zich ook repten, de rode ridder en Koenraad haalden hen natuurlijk met hun snelle paarden vlug in.
Toen het paard van Johan ter hoogte van de twee Saracenen kwam, wierpen deze zich plotseling op de grond en begonnen hardop te jammeren.
- Genade, heer, genade!
Johan sprong van zijn paard en liep op hen toe.
- Wat heeft dat allemaal te betekenen ? riep hij. En wie heeft je handen op je rug gebonden ?
De twee ongelukkigen deden hoogst verwonderd. Ze schenen meteen gerustgesteld. Zo'n begrijpende taal hadden ze blijkbaar niet verwacht.
Een van hen zei :
- We zijn gevangenen, heer, we werden als slaven verkocht. We werden buiten de stad gebracht en dan het bos ingejaagd. De heer en zijn vrienden maken nu met pijl en boog jacht op ons.
Johan kon zijn oren niet geloven.
- Wat? kreet hij. Jacht op mensen!
Hebben ze de barbaarse Italiaanse zeden nu ook al tot over de Middellandse Zee meegebracht? Hebben ze geen andere spelen om zich te amuseren ?
Johan sprong van zijn paard en, zonder er verder over na te denken trok hij zijn dolk uit de schede, draaide de eerste man snel op zijn rug en sneed de touwen door, die zijn handen bijeen hielden.
- Maar, heer, protesteerde de kerel nog ...
- Stil... Vlug het struikgewas in, beval Johan, terwijl hij ook de tweede van zijn touwen verloste. Hier, neem onze twee paarden mee en laat je om de duivel niet meer zien, voor we je roepen. Begrepen ?
Koenraad, die het zaakje blijkbaar niet vertrouwde, was een eind verder gelopen, tot op een kleine hoogte. Daar had hij een goed uitzicht op het omliggende in zoverre de bomen dat niet beletten.
- Meester!
- Wat is er?
- Daar! Daar komen de jagers!
- Vlug wat! Verdwijn! riep de rode
ridder opnieuw naar de onthutste slaven. En houd je daar stil achter de struiken !
- Ja, heer.
Meteen waren ze uit het gezicht.
Er was geklop van naderende paardehoeven te horen en enkele ogenblikken later verschenen er vijf ruiters. Ze keken erg verbaasd toen ze de rode ridder en Koenraad daar midden op de weg zagen staan. Het waren kruisvaarders, maar Johan noch Koenraad konden zich herinne:en hen ooit eerder gezien te hebben. Ze kwarnen hier blijkbaar voor het eerst.
2. De rode ridder laat zich verrassen
- Waar zijn die twee slaven gebleven ? riep een van hen op barse toon.
Hij was blijkbaar de aanvoerder. Johan voelde zich helemaal niet gediend met die hoge toon. Hij nam zich voor de man met gelijke munt te betalen.
- Moet ik dat weten? vroeg hij bits.
En, als ik het weet, moet ik het je dan vertellen ?
- Jij hebt ze verborgen ?
- Ja, hij heeft ze van hun boeien bevrijd, ik zag het, meester, riep een kleine man beschuldigend.
Hij stond helemaal achteraan. Johan aarzelde niet.
- Precies, dat deed ik, knikte hij. En wat zou dat? Jacht op mensen is iets dat \'001' kruisvaarders niet betaamt. Het geeft ons bovendien bij de inlanders een slechte faam.
- Waar bemoei jij je mee, snoever? barstte de aanvoerder los. Zo waar ik de heer van Firenze ben, dat zet ik je betaald!
Zonder verdere waarschuwing trok hij zijn zwaard, gaf zijn paard een teken en reed op de rode ridder in.
Deze plotselinge aanval kwam erg onverwacht. Daarop was Johan niet voorbereid. Hij kreeg niet eens de tijd om zijn zwaard te trekken om zich eervol te verdedigen.
- Koen! gilde hij.
Maar ook Koenraad kon zijn wapen niet tijdig losmaken.
De rode ridder had geen keuze. Gelukkig maar, hij zag de slag van het zwaard aankomen. Hij wierp zich haastig op de grond onder de zoevende slag van het wapen door; zijn handen lagen onder zijn lichaam. En nog voor de man voor de tweede keer zijn zwaard kon zwaaien, was Johan al opgeveerd en met een tij gersprong was hij in twee tellen bij het paard, nam zijn belager beet bij het linkerbeen en trok uit alle macht.
- Ai!
De ruiter, die al zijn aandacht bij zijn zwaaiende zwaard had, voelde de greep wel, maar het volgende ogenblik was het al te laat om daarop te reageren.
- Hulp! riep hij nog, maar op hetzelfde ogenblik werd de ridder van Firenze door Johan van zijn paard gerukt.
Terwijl zijn handen zich naar de grond uitstrekten om de val zoveel mogelijk te breken, ;viel zijn zwaard een meter verder op de weg.
De rode ridder was alweer overeind. Hij sprongnaar het zwaard, en voor iemand het beletten kon, stond hij al boven de gevallen ridder en plantte hem de punt van zijn eigen zwaard p de borst.
De andere ruiters waren ondrtussen niet werkeloos gebleven, dat spreekt vanzelf. Ze hadden eveneesn hun zwaarden getrokken en stonden in een ooogwenk om de rode ridder en Koenraad. Maar Johan was blijkbaar gerust over de situatie. Hij wees met de vrije rechterhand naar het zwaard, dat hij vast in zijn gevrresde linkerhand had en zei rustig:
- Zwaarden weggooien, vrienden, als het leven van je meester je tenmisnte nog iets waard is.
En toen ze aarzelden:
- Kom, vlug wat, of…
De kleine man was de eerste, die zijn wapen weggooide. De drie anderen volgden prompt zijn voorbeeld, al keken ze niet erg vriendelijk. Maar dat verwachtte de rode ridder van hen dan ook weer niet.
- Fijn zo, glimlachte de rode ridder. Kom, draai je nu netjes om, jaja, keer je paarden.
- En, wat doe je met onze meester? Vroeg een van de mannen.
Dat vond de rode ridder mooi. Hij zei dat dan ook.
- Dapper van je, jongeman, prees hij. Jammer dat je met de slaven ookniet meer medelijden had, ten slotte zijn ook zij mensen, al is de kleur van hun huid dan wat bruiner dan de onze. Maar, wat je meester betreft, ka ik je geruststellen. We sturen je hem na, maar we zullen hem eerst de handen op de rug binden. Wij willen ook een minimum aan veiligheid. Wee je gebeente als iemand het aandurft hier terug te keren om ons rekneschap te vragen. Het zal je beste dag niet zijn. En nu vooruit, voorwaarts…
Ja, ze beseften waarschijnlijk wel dat het de rode riddder ernst was. Hoe dan ook, ze keerden hun paarden en begonnen langzaam dezelfde weg te rijden waarlangs ze gekomen waren.
- Kom, sta op, heer van Firenze, sprak de rode ridder.
Zijn stem klonk niet langer meer onvriendelijk.
Hoe groter mond de ridder van Firenze daarstraks opzette, hoe kleiner hij zich nu toonde. Hij stond moeizaam op.
- Bind hem de handen op de rug, Koen,
sprak Johan verder.
- Maar, meester...
- Doe wat ik beveel, Koen.
- Ja, heer.
Koen bond de zuchtende ridder de handen op de rug. De man probeerde niet eens weerstand te bieden.
- En nu kun je terugkeren tot bij je dienaren, ridder van Firenze, zei Johan. Maar je paard blijft voor alle veiligheid hier bij ons. Loop maar een eind te voet, zoals de slaven daarstraks voor jou hebben moeten doen. Als je eenmaal bij je vrienden bent krijg je wel de nodige hulp.
De man draaide zich naar de rode ridder.
- Dank u, zei hij even.
De rode ridder dacht dat hij droomde.
Zei die man nu niet 'Dank u' ? Zei hij het gemeend ? Hoe dan ook, hij had die twee woorden uitgesproken. Dat was in elk geval niet alledaags.
De rode ridder raakte de eerste ogenblikken niet over zijn verbazing heen. De man was al een eind weg.
- Hee ... dank u, zei hij. Koentje, heb je dat gehoord?
- Ja, meester. Maar dat mocht hij toch wel zeggen ! Ten slotte had u het recht hem te doden, want hij viel u daarstraks laf en zonder waarschuwing aan.
- Ja, antwoordde Johan, als je het zo stelt. Maar in het algemeen dankt dit soort kerels je toch niet.
- Nee, meester, daar heb je gelijk in.
Ridder van Firenze is waarschijnlijk een uitzondering op de regel!
Maar de rode ridder was er met zijn gedachten al niet meer bij. Hij had nieuwe geluiden gehoord.
- Luister eens, Koen.
Ook Koen spitste zijn oren.
- Nog ruiters, meester.
Johan en Koenraad klommen gezwind tegen de kleine hoogte op en keken vanachter een boom naar beneden.
- Allemachtig, nog ruiters!
- Het is een hele groep !
3. Johan maakt zich zorgen
- Alle donders, en het zijn Saracenen! Ze komen hierlangs. Wat zoeken ze hier?
- Nee, meester, ze gaan de andere kant uit. Kijk maar! Ze hebben waarschijnlijk iets of iemand in het oog gekregen, dat hun interesseert !
- Als ze maar niet...
- Wat, meester?
Johan stampte nijdig op de grond.
- Stommelingen dat we zijn, gromde hij. Als ze de vijf kruisvaarders in het oog krijgen, die we daarnet ontwapend hebben, zijn ze er geweest. We hadden ze nooit zonder hun wapens mogen laten vertrekken. Hoe kon ik toch zo dom zijn!
- Maar, meester ...
- Kom, Koen, geen tijd verliezen.
De rode ridder wachtte niet. Hij rende vooruit en Koenraad volgde hem op de voet. Al hollend maakte Johan zich de grootste zelfverwijten. Erg dom van hem. Waarom hij daar niet aan gedacht had! Wie ontwapent er nu krijgsgenoten, die zich in een vreemd land buiten een bezette stad wagen ? Maar kom, als hij zich haastte, kwam hij wellicht nog op tijd om hen terug te roepen.
Helaas, het viel anders uit. Toen hij de rand van het bos bereikte, zag hij dat hij te laat kwam. De vijf mannen van wie er nog altijd een te voet was, de kleine dikkerd ditmaal, hadden alle vijf hun handen zo juist in de hoogte gestoken. Ze waren omsingeld door wel vijftien Saraceense ruiters, die er erg haveloos uitzagen. Tenminste wat hun kleding betrof, want hun zwaarden, ja, die blonken in de zon. En wat hun gezichten betrof, ze zagen er allesbehalve vredelievend uit.
- Donder en bliksem, gromde de rode ridder, er gebeurde wat ik vreesde.
- Ja, knikte Koen, terwijl hij naast Johan neerknielde, ja, ja. Wat doen we nu, meester?
- Ja, wat? gromde Johan.
- Zullen we erop los gaan, meester?
De rode ridder haalde wrevelig zijn schouders op.
- Twee tegen vijftien, nee, de kans is te klein, Koen.
- Zullen we dan die groep volgen ?
- Ja, dat is een beter idee.
- Te voet?
De rode ridder dacht daar even over na.
- Ik weet niet wat in dit geval het beste is, Koen. Ze mogen ons in geen geval merken. Maar als ze snel beginnen te rijden, kunnen we hen te voet niet volgen en verliezen we hun spoor. Kom, we halen eerst de paarden.
- En wat doen we met de twee slaven?
- Die laten we vrij lopen. Als ze nog niet weg zijn, tenminste!
Ze draaiden zich om en spoedden zich naar de plaats, waar ze hun rijdieren hadden achtergelaten. Gelukkig, die stonden daar nog en zelfs de twee slaven waren in het struikgewas achtergebleven. Ze keken dankbaar naar hun redders. Maar die hadden blijkbaar haast.
Hun dankbaarheid veranderde in verwondering, toen ze Johan en Koen in het zadel zagen wippen. De rode ridder lachte.
- Je bent vrij, riep hij. Keer terug naar je familie. Hier, neem dat mee, het kan je van pas komen!
Hij trok zijn geldbeugel uit zijn lendetas, draaide hem om en schudde hem uit boven de hoofden van de verbaasde bruingezichten. Dezen raapten het geld niet onmiddellijk op. Ze vielen op hun knieën en kusten de grond.
- Dank, rode heer, Allah zal u beschermen.
- Dank!
De rode ridder wuifde met zijn hand.
- De Heer zij met u, antwoordde hij.
Onthoud vanaf vandaag dat er ook goede kruisvaarders zijn!
Hij was al een eind weg. Hij gaf nu zijn paard de sporen. Koen volgde hem. De twee Saracenen keken de ruiters met dankbare ogen na, terwijl ze de zilverstukken opraapten, die Johan hun met kwistige hand toegeworpen had.
Voor de rode ridder opnieuw de bosrand bereikte, wipte hij uit het zadel en gooide de leidsels van zijn paard naar Koen.
- Volg me op een afstand met de paarden, Koentje. Ik loop voorop en probeer uit te vissen, waar de Saracenen met hun gevangenen heen trekken en wat ze in hun schild voeren.
Meteen verdween hij naast de weg in het kreupelhout.
Vanop de rand van het bos keek hij speurend over de vlakte. Hij hoefde helemaal niet te zoeken. Hij zag in de verte de ruitergroep van de Saracenen rijden. Ze hadden hun gevangenen laten afstijgen. Die moesten dus te voet verder. Dat was een voorzorgsmaatregel. De Saracenen vertrouwden het blijkbaar niet dat hun gevangenen te paard bleven.
Johan glimlachte.
- Zo, zo, dat is dan toch al een meevaller. Nu kunnen we de groep te voet rustig volgen en schaduwen zonder zelf groot gevaar te lopen opgemerkt te worden. En het wijst er ook op, dat ze met de gevangenen niet erg ver zullen trekken.
Johan draaide zich om en liep terug tot bij Koen.
- Laat de paarden hier maar achter, Koentje. We komen ze dan straks wel halen, zei de rode ridder.
- Volgen we de groep dan te voet, meester?
- Dat zal het beste zijn, Koen. Ze laten hun gevangenen toch ook te voet marcheren.
- Om ze niet te laten ontsnappen, meester?
- Dat is hoogstwaarschijnlijk de reden, Koen. Kom.
Nee, veel moeite hadden ze niet om de vrij talrijke groep te volgen. Zolang ze in het open veld waren, bleven de twee mannen op een behoorlijke afstand. Maar toen de groep vóór hen eenmaal in een bebost gedeelte kwam, schoven de twee vrienden dichterbij om het contact niet te verliezen.
- Ik ben benieuwd wat ze met de vijf gevangenen zullenbegimen, meester.
- Ik ook, Koen. En als je het mij vraagt, ik geloof niet dat zij ze zullen doden.
- Waarom denk je dat?
- Omdat ze dat dan al daarstraks hadden kunnen doen. Nee, het zal weer de gewone gang van zaken worden.
- Losgeld proberen los te krijgen?
- Juist, Koen, dat denk ik. Aan de kleding van de ridder van Firenze hebben ze wel gezien, dat ze met een man van adel te doen hebben en dat dat hun geld kan opbrengen. Ze zullen dus de heer van Firenze en zijn dienaren netjes opsluiten en dan proberen er zoveel mogelijk munt uit te slaan.
- Ze gaan hun gevangen dus opsluiten?
- Zo dacht ik, ja. En dan rustig wachten tot er goud geboden wordt.
- Maar, meester, als dat zo is, waarom volgen wij de groep dan nog?
Johan bleeft even staan en keek zijn vriend aan. Eerst glimlachte hij, maar zijn glimlach ging over in een zucht.
- Zie je, Koentje, zei hij, ik voel me in dit geval een beetje verantwoordelijk. Door mijn schuld liepen deze vijf kruisvaarders ongewapend in handen van de vijand. Ik ga kijken of ik nu voor hen iets kan doen.
- Ja, meester, alles goed en wel, maar wat… en hoe? We zijn slechts met zijn tweeën.
4. De onderaardse gevangenis
- Wat en hoe, ja, dat zullen we nog wel zien. De eerste zaak is te weten te komen waar ze de vijf gevangenen onderbrengen. Dat is dan de reden waarom we ze blijven volgen. Alleen kan ik me niet voorstellen, waar ze hier inde buurt nog een veilige schuilplaats kunnen vinden, die wij niet kennen.
Ze zwegen even. Na enkele minuten werden ze gewaar, dat de groep voor hen halt had gehouden. Ruiters en gevangen stonden stil bij dicht struikgewas. Vijf van de Saracenen sprongen van hun paarden. Een van de ruiters, die in het zadel gebleven was, gooide een dik stuk touw op de grond.
- Ze gaan ze binden, meester.
- Ja, dat zal wel.
Inderdaad, niettegenstaande de ridder van Firenze protesteerde, daarna bad en smeekte, werden hij en zijn vier gezellen aan handen en voeten gebonden. Daarna werden ze een voor een opgepakt en onder de struiken geschoven. De vijf Saracenen kropen achter hen aan den het duurde een tijdje, voor deze laatste opnieuw verschenen.
Johan schudde zijn hoofd.
- Ik snap er niets meer van, gromde hij. Dat ze die gevangenen eenvoudig onder het struikgewas schuiven, kan ik niet aannemen.
- Meester, ik…
- Sst… Koen… Stil.
De rode ridder had klaarblijkelijk weer al zijn aandacht nodig. De vijf Saracenen sprongen weer in het zadel. De hele groep bleek opnieuw klaar te zijn om verder te trekken. Maar dat was dan toch weer niet zo. Er werd nog wat heen en weer gepraat. Men was het ogenschijnlijk niet eens over een of ander punt.
Uiteindelijk sprong een man weer van zijn paard. Die bleef ter plaatse.
- Die zal de wacht moeten houden, fluisterde Johan. Laten we proberen eerste te weten te komen, waar de anderen heengaan. Blijf hier, Koentje.
De groep reed weg. Johan, aan het oog onttrokken door struikgewas, probeerde de groep te volgen, maar nu ze van hun gevangenen te voet bevrijd waren, reden de Saracenen snel weg in gestrekte galop. Johan liep hen achterna, maar hij besefte vlug dat hij ze te voet niet kan blijven volgen. Nu, dat was ook niet zo belangerijk.
De rode ridder moest er allen maar zeker van zijn, dat ze de eerste minuten niet zouden terugkeren. Hij maakte dus rechtsomkeer om opnieuw bij Koen te komen.
- Wat nu, meester?
- Eén man tegen twee. De zaak was nooit zo gunstig, Koen.
- Wat doen we?
- We lokken die bewaker weg, dat spreekt vanzelf.
- Hoe, meester?
- De eenvoudigste middelen zijn de beste, antwoordde de rode ridder.
Hij kroop onder de struiken door, tot hij een zonnig plekje vond. Hij nam een zilverstuk uit de gordeltas en zette dit recht, zodat de zon zich erin weerkaatste. Dan draaide hij met den stokje het zilverstuk zo, dat het lichtbundeltje in de richting van de bewaker ging. Deze was op de grond gaan zitten en zat te mijmeren. Nee, erg oplettend hoefde hij niet te zijn, wie zou er nu hier komen? Niemand wist immers iets van de gevangenen af, zo dacht hij althans. De zon was bijna weg. De nacht zou weldra vallen, dan was hij helemaal gerust.
Opeens voelde. hij dat er iets ongewoons was. Verrast keek hij op. Het was de weerkaatsing van de zon in- het zilverstuk, die hij gezien had. En nu hij opkeek, zag hij het onmiddellijk. Het lag te glinsteren in de zon.
- Hee... deed hij verrast, wat blinkt daar?
Rij had er eerst nog helemaal geen erg in, dat het een geldstuk zou kunnen zijn. Rij stond op en liep tot bij de struik. Rij bukte zich.
- Hee ... een zilverstuk! glimlachte hij verbaasd. Hoe komt dat hier? Ik ...
Dat was het laatste woord dat over zijn lippen kwam. Op hetzelfde ogenblik voelde hij iemand zwaar op zijn rug springen en viel verrast op de grond.
- Zwijgen of ... dreigde een harde stem. De Saraceen deed niet eens moeite om zich te verweren, toen hij zag dat twee forse kerels dreigend boven hem stonden. Rij kreeg ook niet de tijd om uitleg te vragen. Snel werd hij aan handen en voeten gebonden.
- Elk op zijn beurt is niets te veel, lachte Koen.
- Juist, Koentje.
- Wat doen we met hem, meester?
Onder de struiken met hem, zei de rode ridder. Een toevallige voorbijganger zou hem hier kunnen opmerken en dat kan al onze plannen in de war sturen. Dus dat liever niet. Kom, neem jij de kerel bij de voeten.
Ze namen de man op en schoven hem op hun beurt onder de struiken. Toen haastten de twee helden zich naar de plaats, waar de Saracenen daarstraks de gevangen kruisvaarders verborgen hadden.
- Ik ben echt nieuwsgierig hoe we ze daar zullen vinden, zei Johan.
- Ik ook, meester. We zullen het vlug weten.
Onder, of beter achter het dichte struikgewas vonden ze inderdaad een verrassing. Daar lag een zwaar rotsblok en, aangezien er van de gevangenen geen spoor was, liet het zich raden dat het rotsblok de sleutel was tot het geheim. Johan en Koen duwden het blok opzij en een donkere opening in de aarde werd zichtbaar. Het licht viel op enkele ruwe treden van een ruwhouten trap.
- Blijf hier, Koen. We mogen ons niet laten verrassen!
Johan daalde voorzichtig de treden af en kwam in een donker hol terecht. De trap liep niet meer verder. Tastend in het duister raakte Johan eensklaps met zijn voet het been van een liggende man. De man schrok er blijkbaar van.
-Auw.
De rode ridder zei niets. Hij nam zijn mes, bukte zich én sneed op de gis de touwen door, die de benen gebonden hielden. Daarnaast lagen er nog vijf paar gebonden benen. Dat waren ongetwijfeld de gevangenen.
- Kom, sta op, gebood Johan. Boven maak ik je de handen wel los.
Bij hoefde het geen tweemaal te zeggen en hoefde de mannen ook niet te helpen. Ze haastten zich via de trap naar boven.
5. Elk zijn beurt
De eerste die boven kwam en Johan in het gezicht keek, was de heer van Firenze zelf.
- Hee ... bent u dat? riep hij verwonderd.
De rode ridder glimlachte.
- Ja, wat wilt u, antwoordde hij. Ten slotte was het mijn schuld, dat u ongewapend in handen van die rovers viel. Ik had u nooit ongewapend mogen wegsturen.
Maar het was de ridder van Firenze aan te zien, dat hij het niet begreep. Eén zaak was toch duidelijk : hij was van zijn touwen bevrijd en weer vrij.
- Wat gaat u nu met ons doen, heer? vroeg hij.
- U bent vrij, ridder van Firenze, antwoordde Johan. Ik zei het u al, ik kreeg gewetenswroeging. Ik had u niet ongewapend mogen la ten gaan. Elk kruisvaarder is er een en we zullen de eerstvolgende dagen wellicht alle krachten nodig hebben. Kom, we keren snel terug naar de plaats, waar we de zwaarden hebben achtergelaten. Met een wapen in de vuist voelen we ons sterker, vooral buiten de stad. Uw paarden kan ik u jammer genoeg niet terugschenken. Die namen de Saracenen mee. Kom, die kant uit.
Maar net op het ogenblik dat de twee vrienden en de vijf bevrijde kruisvaarders wilden vertrekken, hoorden ze weer naderende paarden.
- Een groep ruiters...
- De Saracenen zijn daar weer, raadde Johan.
- Verbergen we ons in de struiken om de rotssteen, meester?
- Nee, dat niet, Koen. We mogen geen risico's lopen. Kom, de andere kant uit, daar is nog struikgewas. We zullen ons verstoppen. Let op dat niemand je ziet.
Meteen was Johan weg. De anderen liepen hem achterna. Maar goed dat ze zich zo haastten, want pas was de laatste man achter de struiken verdwenen of daar verschenen. de ruiters. Er moest iets gebeurd zijn, want ze zagen er erg opgewonden uit. Het waren inderdaad de Saracenen, die de vijf kruisvaarders overvallen hadden. Maar ze waren niet meer zo talrijk, hooguit met negen man. Ze maakten hun paarden losjes aan de bomen vast en liepen dan omzichtig in de richting van de struiken, waarachter de onderaardse krocht zich bevond.
- Kom, het is het moment, mannen! fluisterde Johan. We lopen snel naar hun paarden en snijden de touwen door.
- Van alle paarden, meester? vroeg Koen.
- Van allemaal, ja, ja. Ieder van ons neemt er twee voor zijn rekening.
Johan en Koen liepen gebukt naar de paarden, die het verst stonden. Ze klopten de dieren bemoedigend op de hals, terwijl ze vlug de touwen losknoopten. De andere kruisvaarders maakten de andere paarden intussen los. Eén paard hinnikte.
- Vlug! Het zadel in ! beval Johan. De Saracenen kunnen elk ogenblik weer verschijnen en we zijn nog steeds ongewapend. Alleen Koen en ik hebben een zwaard.
Ze wipten in het zadel.
- Ju, paardje!
Johan reed voorop en de anderen volgden hem. Ook de onbereden paarden liepen mee.
De kleine groep was nog geen twintig meter ver of ze hoorden opeens achter zich hardop roepen en schreeuwen. De rode ridder keek geamuseerd om. De Saracenen waren weer van onder de struiken uitgekomen en stonden in machteloze woede met de armen te zwaaien.
Koenraad lachte.
- Dat moet hun juist overkomen, meester! De bedriegers bedrogen!
Maar de twee vrienden hielden hun rijdieren niet in, integendeel.
De avond viel nu snel. Het werd donker in het bos, maar voor Johan en Koen was dit geen hinderpaal. Ze kenden hier de weg, ook bij nacht. Ze reden eerst terug naar de plaats van de overval. Daar vonden de ridder van Firenze en zijn dienaren hun zwaarden terug.
Het werd nu stilaan tijd om van elkaar afscheid te nemen. Ridder van Firenze sprong daarvoor van zijn paard en kwam de rode ridder de hand drukken.
- Dank u, edele ridder, zei hij. Ik en mijn vrienden hebben een goede les gehad. We zullen ze niet vergeten. Nogmaals dank.
- Niet te danken, ridder van Firenze.
Maar dit moeten we onthouden, wij, de aanvoerders van het kruisvaartleger, moeten het voorbeeld geven.
- Zo zal het voortaan zijn, ridder Johan. Vaarwel.
- Vaarwel.
Ze reden weg in het duister, in de richting van de stad. Ze zwaaiden met hun hand… Vaarwel, rode ridder… Vaarwel…
© Uitgeverij Averbode, 1972 - gepubliceerd met toestemming van de uitgever; alle rechten voorbehouden.
De reproductie van dit verhaal onder welke vorm dan ook is verboden zonder schriftelijke toestemming van de copyrighthouder.