1978
Dit verhaal begint langs een woeste rotskust waar de RR de ruïnes ontdekt van een toren. De daaropvolgende nacht krijgt Johan bezoek van twee vissers. Deze vertellen hem de legende van de toren, waar Noordafrikaanse piraten jaren geleden de vuurtorenwachter vermoordden en zijn dochter Mirjah levend inmetselden, samen met hun roofbuit. Dergelijke piraten kwamen vanaf de Noordafrikaanse kust afgezakt om plundertochten te houden in het binnenland. Een signaalvuur vanuit de toren moest de boeren in het binnenland waarschuwen.
De daaropvolgende nacht wordt Johan door een visioen gewekt. Mirjah waarschuwt hem dat opnieuw plunderaars op weg zijn naar de kust. De volgende morgen zakken hordes Moorse plunderaars af naar de toren. Johan besluit een waarschuwingsvuur te ontsteken om de bevolking te waarschuwen. In een poging om de toren te veroveren lijden de Moren zware verliezen. De overmacht is echter te overweldigend. Gelukkig waarschuwt de bevolking landheer Borvic. Deze stuurt een patrouille erop uit.
Ondertussen heeft de RR het onderspit moeten delven en is hij gevangen genomen door Harun Hamad, de Moorse hoofdman. De patrouille wordt ook afgeslacht, maar Borvic besluit om ruiterij te vragen aan hertog Rumbold. Ondertussen wordt het opzet van Harun Hamad duidelijk. Hij is uit op de schat die zich nog in de toren moet bevinden. De RR wordt op zijn beurt levend ingemetseld. Terwijl Harun Hamad's mannen proberen de schat op te graven, wordt de rest van de plunderaars afgemaakt in het binnenland door hertog Rumbold's ruiters.
Als de situatie er voor de RR hachelijk begint uit te zien, verschijnt de geest van Mirjah opnieuw. Zij voorspelt de ondergang van Harun Hamad's mannen. En het voorspelde gebeurt effectief. Bij het opgraven sterven zijn mannen effectief de verdrinkingsdood terwijl Harun Hamad krankzinnig wordt. Net op tijd komen de hertogs ruiters bij de kust om de RR te bevrijden. Eind goed, al goed...
Ik vind het album wel iets hebben. Het plot van de verdediging van de vuurtoren komt later in de reeks echter nog eens terug in het album 138 'bloed in de branding'. Maar het verhaal op zich mag er best zijn. Er zit genoeg spanning in om het album niet terzijde te leggen en in één ruk uit te lezen. De titel 'Het spook' is misschien wel wat misleidend, want veel spook is er niet aan.
1979
De Rode Ridder zwerft door een streek die geteisterd wordt door watersnood. Als hij bij een beekje stopt om zijn watervoorraad aan te vullen voelt Johan dat hij bespiedt wordt en is op zijn hoede. Als hij zijn waterkruik vult wordt hij verrast door de verschijning van een fraaie dame die denkt dat Johan een handlanger is van een zekere graaf Krodax. Kennelijk heeft de vrouw magische krachten want niet alleen bewegen haar haren en kleding terwijl het windstil is, plots verandert het wateroppervlak in een laaiende vuurpoel!
Johan stelt zich voor en overtuigt de vrouw dat hij slechts op doorreis is. De vrouw heet Mayola en is als vondeling door de hereboer Gawon opgevoed. De gouwheer van de streek, graaf Krodax, is zijn vijand. Sinds de droogte probeert Krodax Gawon over te halen om zijn waterbron te verkopen. Gawon weigert want Krodax zou het water tegen woekerprijzen verkopen aan de bevolking. Johan voelt het als zijn plicht om Gawon bij te staan en vergezeld Mayola naar Gawons hoeve. Onderweg zien ze dat Gawon wordt aangevallen door 4 aanvallers. Johan kan niet voorkomen dat een van hen Gawon een fatale zwaardstoot toebrengt. Mayola is er van overtuigd dat de vier aanvallers wapenknechten zijn van Graaf Krodax en zweert wraak voor de laffe aanslag. Op zijn sterfbed vraagt Gawon aan Mayola geen bloed te vergieten om zijn dood te wreken.
Mayola is echter niet van plan Krodax ongestraft te laten en roept, in een heksen seance, de hulp in van de machtige oergeesten van de onderwereld. De oergeesten gaan akkoord als Mayola bereid is tot "het uiterste offer". Mayola gaat akkoord en de oergeesten beloven "een machtige, onoverwinnelijke bondgenoot" onder haar bevel te plaatsen. Johan vermoedt dat Mayola tot alles in staat is en zoekt haar op. Mayola slaat Johan's waarschuwing in de wind, "Je speelt met krachten die zich vroeg of laat tegen jou zullen keren ! Besef je dat wel ?". Ze is echter niet op andere gedachten te brengen en moet Gawon wreken. Johan voegt haar nog toe: "Wanneer je wraak onschuldigen treft, zul je in mij een onverbiddelijke tegenstander vinden !" Mayola belooft Johan dat enkel de schuldigen gestraft zullen worden.
Als Johan nabij de plaats van de aanslag twee soldeniers zwaarden vindt heeft hij een aanwijzing dat Krodax inderdaad achter de aanslag zit. 's Nachts bespeurd Fedor, de herdershond van Gawon onraad als hij op de slaapkamer van Cairn, de zoon van Gawon, waakt tijdens een onweersbui. Als Cairn wakker wordt ziet hij tijdens het weerlicht een angstaanjagende gestalte van een immense ridder naar binnen kijken. Als Johan ter plekke is ziet hij sporen van vreemde, gespleten, paardehoeven. Hij houdt dit voorlopig geheim voor de rest.
De volgende dag wordt Gawon begraven. Als Mayola Gawon's vrouw wraak belooft is graaf Krodax ook ter plaatse. Ook Johan waarschuwt Krodax en het lijkt er op dat er een vechtpartij ontstaat. Plots verschijnt bij de ingang van het kerkhof een dreigende ridder in geheel zwarte wapenuitrusting en vurige ogen van haat. Alleen door zijn verschijning al deinzen de aanwezige soldeniers terug. Het is de ridder die vorige nacht door Cairn gezien werd. Onbewogen staat Johan oog in oog met de vreemdeling. Mayola zegt: "vrees niet. De vreemdeling is een bondgenoot." De kapelaan vreest het ergste, "een afgezant van de hel als bondgenoot. Moge god jullie beschermen." De Graaf en de soldeniers druipen af en de zwarte ridder verdwijnt eveneens.
Als Johan Mayola naar haar hut rijdt legt ze Johan uit dat de de zwarte ridder, "Nocturno", door haar is aangeroepen met haar speciale gaven. Johan vraagt haar om "Nocturno" de volgende dag niets te laten ondernemen als hij de Graaf wil confronteren met zijn bewijzen. Mayola is bezorgd als Johan vertelt alleen naar de Graaf te willen trekken. Alvorens Johan vertrekt maakt ze duidelijk dat ze zeer veel voor Johan voelt en ze kust hem innig. Johan vindt het overigens bepaalt niet onprettig !
Die nacht sluipen moordenaars rond op de hoeve en Johan wordt geveld door een verraderlijke slag. Als de moordenaars alles in brand willen steken verschijnt plots Nocturno die alle moordenaars tot de laatste man over de kling jaagt. Hij is ongevoelig voor de pijlen van de moordenaars. Na zijn hulp vertrekt hij en neemt Mayola met zich mee.
Tijdens zijn bezoek aan de burcht van Graaf Krodax ontdekt Johan een van zijn aanvallers. Het is duidelijk dat de Graaf achter de aanslagen zit. Johan vecht als een leeuw, maar valt door een valluik in een kerker als de Graaf met zijn leger optrekt naar Gawon's hoeve. Nocturno wacht rustig op de duizenden ruiters van de Graaf.
Als een moordende wervelwind boort hij zich in de gelederen van zijn tegenstanders. Zijn slagzwaard zaait dood en verderf. Krodax wil het gezin van Gawon gijzelen maar Nocturno voorkomt dit en Krodax vlucht naar zijn burcht. Als de Rode Ridder wil doden wordt ook dit door Nocturno verijdeld. De graaf sterft als hij vluchtend voor Nocturno van de kantelen stort.
Nocturno redt Johan uit zijn kerker en beiden reiden terug naar de hoeve terwijl de burcht plots in lichterlaaie staat. Een zware, lang verwachte, regenbui steekt op als Johan en Nocturno voorbij de resten van Krodax trotse leger rijden. Bij terugkeer vliegt Mayola in Johan's armen. Haar opdracht is geslaagd. Maar nu moet ze de prijs betalen voor Nocturno's bovennatuurlijke hulp. Johan wil haar beschermen, maar Mayola rukt zich los uit hun omhelzing en snelt naar Nocturno die haar verderop opwacht. Als Johan met getrokken zwaard het tweetal achterna snelt ziet hij enkel nog het teken van Bahaal in de modder ! Nocturno was een dienaar van de Prins der Duisternis zelf ! Johan spreekt de bewoners van de hoeve toe: "Mayola heeft zich voor ons opgeofferd door zich aan de onderwereld over te leveren ! Misschien was ze een heks. Maar ze heeft jullie toekomst veilig gesteld. Laten we haar nooit vergeten!".
Weer een top aflevering in de Rode Ridder "saga". Nocturno is een prachtige verhaalfiguur en ook het feit dat goed en kwaad in dit verhaal door elkaar heen lopen maken het verhaal erg origineel. De romance tussen Mayola en Johan is ook een mooi uitgewerkt thema, helaas (/natuurlijk) ook nu weer tragisch beëindigd. Ik kan me herinneren dat ik als jochie van 10 wel een traan moest wegpinken bij het lezen van dit verhaal :-). Johan heeft ook nooit eens geluk in de liefde.
1979
In Egypte heerst een wankele vrede tussen kruisvaarders, Egyptenaren en tempeliers. Johan, die als bemiddelaar actief is geweest brengt verslag uit bij Garwein, grootmeester der tempeliers, op diens schip in de havenstad Damiëtta. De sekte van de zwarte Cobra tracht Saracenen en Kruisvaarders tegen elkaar op te zetten. Garwein weet dat het hoofdkwartier van de sekte in Memphis te vinden is maar kan niets ondernemen, daar zijn dochter Daphne ontvoerd werd. Hij geeft Johan de opdracht haar terug te vinden. Wanneer hij er in slaagt komen de plaatselijke tempeliers in actie. Johan hoort plots een verdacht geluid en bemerkt een grote zwarte cobra. Zijn zwaard slaat meteen toe. Johan gaat verder op onderzoek en bemerkt een bewusteloze dienaar; Horeptah. Het schip wordt verder doorzocht, zonder resultaat. Johan kan zich niet van de indruk ontdoen dat Horeptah niet helemaal zuiver op de graat is. Niettemin vertrekt hij die avond met twee tempeliers en Horeptah als gids naar Memphis. Na een tijd stuurt Horeptah het bootje in het riet, een Saraceense patrouille komt voorbij. Blijkbaar zijn zij op zoek naar Johan ??! Aan de verlaten dodentempel van Menephteor houdt het viertal halt om de nacht door te brengen. Johan gaat op verkenning. Tevens vragen de tempeliers Horeptah het verhaal van de tempel te doen. Menephteor was een afvallige hogepriester van de zwarte cobra die in de tempel door Nijlkrokodillen verslonden werd. Het gezelschap gaat slapen, terwijl Johan de eerste wacht houdt. Niet veel later sluipen een groot aantal krokodillen de tempel binnen. De zwaarden hebben geen uitwerking, en het gezelchap is omsingeld door krokodillen. Een van de tempeliers is reeds ten prooi gevallen. Plots zoeven pijlen door de lucht, de krokodillen moeten zich terugtrekken. Het zijn de Saracenen die ter hulp kwamen. Hun aanvoerder, Ahrmad, raadsman van de Sultan, wil Johan helpen in zijn opdracht om zo de vrede te bewaren. Ahrmad dringt erop aan de tocht verder te zetten door de woestijn. Horeptah en de overgebleven tempelier Jarl zijn echter wantrouwig jegens de Saracenen. Ze besluiten de Saracenen te verlaten bij de eerste kans die zich voordoet. Niet veel later steekt een zandstorm op. Het drietal vlucht weg. Jarl volgt echter niet meer, Johan en Horeptah gaan een eindje terug en treffen de tempelier dood aan. Het lijkt een ongeval! Net voor al het water op is bereiken Johan en Horeptah de oase van Hammud-Ramsa. Rond een een tent verzamelen zich toeschouwers voor Nefisti de slangendanseres. Het meisje doet een levensgevaarlijke dans met twee zwarte cobra’s. Wanneer ze Johan bemerkt lijkt ze even van slag. Toch weet ze de slangen de baas te blijven. De feestelijke stemming wordt doorbroken wanneer een delegatie Byzantijnse soldaten het meisje meevraagt naar een kroeg. Het meisje weigert en een van de Byzantijnen verliest zijn beheersing. Johan weet echter tijdig tussenbeide te komen en leert de man een lesje. Zijn makkers willen hem ter hulp schieten. Nefisti werpt echter haar mand met slangen, de soldaten deinzen terug. Hierop vluchten Johan, Horeptah en Nefisti weg. Nefisti vreest represailles en vraagt Johan om haar mee te nemen. Wanneer ook de saracenen de oase bereiken besluit het drietal meteen verder te trekken. De Byzantijnen krijgen Johan in het oog en wagen een aanval. Daar zijn de Saracenen echter om Johan te verdedigen, zodat deze kan ontkomen. Wanneer de Byzantijnen afgeslagen zijn zet Ahrmad meteen de achtervolging op Johan in.
Die nacht wordt haltgehouden in een rotsachtige streek. Het drietal lijkt niet alleen te zijn, leden van de zwarte cobra wagen een aanval. Johan slaat de krijgers af en kan met Nefisti op zijn paard ontkomen. Horeptah lijkt van de aardbol verdwenen, zijn hoofddoek is al wat Johan kan vinden. Nefisti zal Johan nu verder gidsen naar Memphis. Die middag bereiken ze dan ook de eeuwige stad. In de stad zijn enkele mensen verbaasd Johan te zien, meteen wordt de sekte op de hoogte gebracht. Johan en Nefisti gaan meteen naar de herberg van Kadesh de Nubiër, een vriend van Nefisti. Iemand werpt van achter een gordijn een dolk naar Johan. Gelukkig mist het wapen zijn doel. De moordenaar is reeds gevlucht. Johan besluit komaf met de sekte te maken en wil Daphne gaan bevrijden. Kadesh geeft de laatste aanwijzingen. Plots blijkt Nefisti verdwenen te zijn. Dit is de druppel, Johan zet meteen koers naar de oude koningsgraven. Al snel bereikt hij de piramiden. In de verte bemerkt hij de vuren van de tempeliers, een geruststelling. Johan begint aan de beklimming van de piramide en treft al snel zijn vriend Horeptah aan. Deze leidt Johan naar de ingang, waar ze de getuigen zijn van een gruwelijk schouwspel. Daphne wordt naar een centrale offerplaats gebracht. Plots gaat Horeptah de leden van de sekte tegemoet. Hij wisselt van kledij en ontmaskert zo zichzelf. Hij is de hogepriester van de sekte. Johan zal samen met Daphne geöfferd worden. Een vrouw komt tevoorschijn en verzoekt om een eervolle dood voor Johan. Het is Nefisti, die ook lid is van de sekte. Horeptah verklaard zijn beweegredenen; kruisvaarders en Saracenen tegen elkaar uitspelen om zo de oude dynastie der Farao’s te herstellen. Om zijn leger aan te voeren wordt de mummie van de gevreesde veldheer Mentu-Hotpe weer tot leven gewekt. Meteen ook Johan’s directe tegenstander. Johan heeft echter nog een troef.
Kadesh is hem gevolgd en heeft het vuur aangestoken dat de tempeliers moet mobiliseren. De sarcofaag opent zich echter, de mummie gaat meteen op Johan af. Johan kan de mummie op afstand houden maar hem uitschakelen is een andere zaak. In de nawerking van de bezwering komt ook het stenen beeld van de zwarte cobra tot leven. Dit gedrocht gaat de mummie van de veldheer te lijf in een gevecht op leven en dood. Dit is de kans voor Johan en Daphne om te ontkomen. De mummie schakelt de slang uit en gaat Johan achterna. Johan weet een toorts in zijn richting om te stampen, de mummie staat in lichterlaaie en keert zich tegen Horeptah en Nefisti. Nefisti sterft tezamen met de mummie, terwijl Horeptah wegvlucht. De tempeliers zijn ondertussen in volle strijd met de sekteleden. Vader en dochter worden spoedig herenigd. Wanneer de Saracenen de Tempeliers ter hulp komen is het pleit snel beslecht. Johan neemt een paard en gaat op zoek naar Horeptah. Kadesh volgt hem op een afstand. Horeptah vlucht naar de tempel van Menephteor. Wanneer hij hem daar aantreft spreekt de hogepriester een bezwering uit om de Nijlkrokodillen op johan af te sturen. Kadesh kan de hogepriester echter tijdig uitschakelen met een mooie mesworp. De krokodillen verscheuren hun meester. Er is nu plaats voor vrede. Enkele dagen later brengt een schip Johan naar nieuwe horizonten.
Een mix van tempeliers en Egyptenaren. Fantasy van de bovenste plank. Biddeloo neemt een loopje met de wereldgeschiedenis door verscheidene Egyptische namen te verdraaien. Dit bracht tal van vernieuwende elementenvoort. Toen dit album uitkwam moet het dan ook bijzonder origineel geweest zijn. Het is in niets te vergelijken met Vandersteen’s Egyptische verhaal “ De groene mummie”. Dit verhaal is veel spannender en roept bij momenten een zeer bijzondere sfeer op. Mocht een album verfilmd worden, dan zou dit een hit worden.
Let trouwens op de mummie, hij heeft wat weg van Boris Karloff!
1979
Johan doolt rond aan de kust van een afgelegen gebied. De nacht valt en hij ziet zich genoodzaakt een onderkomen te zoeken. In het zand bemerkt hij de afdruk van een enorme klauw. Gelijktijdig hoor hij ook hulpgeroep vanop de nabijgelegen rotsen. Hij snelt er heen en doet een onheilspellende ontdekking. Iets heeft een slagveld achtergelaten. Slechts 1 overlevende. De stervende man spreekt over de zeeduivel en maant Johan aan te vluchten. Een eindje verderop bemerkt Johan de ruïne van een burcht. De ruïne lijkt bewoond vanwege het licht dat binnen aangestoken werd. Johan betreedt de bouwval en wordt nauwlettend in het oog gehouden door een paar monsterlijke ogen. Ook de laatste verdedigers van de bouwval houden Johan in de gaten. Hun pijlen missen echter doel en Johan weet de soldeniers snel uit te schakelen. Een jonge vrouw komt tijdig tussenbeide en nodigt Johan uit haar te volgen voor een verklaring. De jonge vrouw heet Solita, samen met Irma, de keukenmeid en de twee soldeniers Bertram en Garnold zijn zij de laatste bewoners van het eens zo prachtige kasteel? Solita vertelt over de voortvarende streek waar vrede en welvaart heerste. Het gesprek wordt echter abrupt onderbroken wanneer Johan onraad ruikt. Zijn paard deelt zijn onrust. De zeeduivel weet zich echter tijdig te verstoppen. Johan gaat terug naar binnen, Solita gaat verder met haar verhaal. Op een dag kwam een verlaten schip met vol voorraadruim aan. Solita’s vader besloot de dreiging op zee aan te pakken en ging zwaarbewapend op pad, niemand keerde weer. Steeds meer en meer schepen werden aangevallen door zeemonsters, aan de kust verdwenen mensen in het niets. Daarop verlieten vele inwoners de streek, een arme, verlaten en vervallen buurt bleef over.
Gegrepen door het verhaal biedt Johan zijn zwaard aan. Solita gaat er graag op in. Tijdens een inspectieronde bemerkt Johan onraad en gaat op onderzoek. De zeeduivel valt ondertussen Bertram en Garnold aan, die zwaargewond achterblijven. Dit afleidingsmanoeuvre geeft de zeeduivel de kans om zijn opdracht verder uit te voeren, Solita ontvoeren. Johan volgt onmiddellijk het spoor van Solita en belandt in de grotten waar alle sporen ophouden aan een onderaards meer.
Johan duikt onder maar wordt meteen angevallen door reuzenkwallen. Hij weet ze af te schrikken en komt in een stroming terecht. Johan’s longen staan op barsten, alvorens het bewustzijn te verliezen bemerkt hij een onderzees bouwwerk. Wanneer hij weer bijkomt bevindt hij zich in een futuristisch uitziende kamer. Met zijn zwaard in de hand gaat hij op verkenning. Al snel ontmoet hij een knappe vrouw. Onder dreiging van zijn zwaard vertelt ze Johan dat hij even daarvoor nog dood was. Hij werd opnieuw tot leven gewekt door Kogorka een groot geleerde. De vrouw, Kalidiah genaamd bewijst dat Johan’s zwaard geen nut heeft, ze wordt immers bewaakt door Zywiecz, een afgrijselijke vliegende zeedraak. Hierop gaan beiden naar Kogorka. Onderweg bemerkt Johan nog meer monsters uit de diepte. Johan vraagt wie De vrouw eigenlijk is. Er volgt een klinkend antwoord. Kalidiah is de koningin van de stad en tevens de laatste afstammeling van de bewoners van Atlantis. Om in hun behoeften te voorzien zijn ze verplicht bovenzees te roven.
Dan duikt Kogorka plots op. Hij brengt Johan tot bij Solita die in een waterbassin ondergedompeld ligt. Een experiment van Kogorka zorgde ervoor dat Solita onder water kan ademen. In ruil voor haar vrijheid moet Johan zijn medewerking garanderen. Het wemelt trouwens van de monsters in de buurt van Kogorka’s gebouw, allemaal hebben ze een menselijk brein. De zeeduivel was het laatste experiment. Kogorka vraagt Johan het bevel te voeren over een leger van monsters en zo het binnenland te plunderen. Johan gaat akkoord maar wil Solita laten ontwaken. Ondertussen zal kalidiah Johan een rondleiding geven. Ze vertelt Johan dat Kogorka haar broer is. Plots slaat Kogorka alarm, Johan en Kalidiah worden aangevallen door een kever. Kalidiah’s lijfwacht grijpt onmiddellijk in, maar moet het onderspit delven. Wanneer Kalidiah verscheurd dreigt te worden werpt Johan zich vol overgave op het monster. Kalidiah bereikt ondertussen een console en laat het monster ontploffen. Dit spektakel was slechts een proef om Johan te testen. Meteen betreden Solita en Kogorka dezelfde kamer. Kogorka doet zijn ziekelijke plannen nog eens uit de doeken en kiest Solita als zijn toekomstige vrouw. De emotionele reactie van Solita noopt Johan om even met haar alleen te praten. Hij kan haar overhalen het spelletje mee te spelen tot het ogenblik komt om het heft in eigen handen te nemen. Het gezelschap gaat daarop aan boord van een onderzeeër. Het schip verlaat de stad via zijn zwakste schakel, de enorme sluisdeur. Na enkele minuten wordt het schip aangevallen door een reuzenrog. Een torpedo vernietigd het ongedierte, maar beschadigt tevens de onderzeeër. Kogorka kan niet anders dan naar de oppervlakte te gaan. Wat verder bemerken ze een schip. Kalidiah kan Kogorka ervan weerhouden het schip te venietigen en wil de bemanning gevangennemen. Johan en Solita moeten benedendeks gaan, onder bewaking van de zeeduivel. Johan wil zijn kans grijpen en valt de zeeduivel aan. Ook Solita wil haar steentje bijdragen, zij valt Kalidiah aan. Johan werpt de zeeduivel in zee en gaat op Kogorka af. Hij weet de geleerde te overmeesteren. De naderende vissers worden ondertussen aangevallen door de zeeduivel maar weten deze op afstand te houden met hun roeispanen. Solita heeft haar gevecht uiteindelijk ook weten te winnen, Kalidiah ligt bewusteloos op het dek, getroffen door een ontlading van haar eigen wapen.
In plaats van Kogorka en Kalidiah uit te leveren aan de kapitein van het schip, gaat Johan met de kapitein praten. Hij weet de man te overtuigen hen te laten gaan om hun bolwerk te vernietigen. De kapitein zal op zijn beurt Solita naar huis brengen. Johan gaat op weg met Kogorka aan het roer. Net wanneer het zuurstofniveau kritiek wordt, bereiken ze de stad. Achtervolgd door de zeeduivel! Ook Solita volgt het trio, zij dook in het water bij de rotsen. De mogelijkheid onder water te kunnen ademen komt goed van pas.
Johan verplicht de Atlantiërs de poort te openen, waardoor hun bolwerk vernietigd wordt. Wanneer de zeeduivel Johan aanvalt kan Kalidiah een wapen nemen, de rollen lijken weer omgekeerd. Een eerste schot mist Johan en vernietigt de zeeduivel. Kalidiah vuurt een tweede maal op Johan maar mist, het schot vernietigt de console waarmee de enorme sluisdeur gecontroleerd wordt. Deze begint zich langzaam te openen. Alvorens Kalidiah een tweede maal kan vuren grijpt Solita in. In de vernietiging weten Johan en Solita te ontkomen. Solita redt Johan op het nippertje van de verdrinkingsdood. Het onheil is voorgoed afgewend. Maar wat is er van Kalidiah en Kogorka geworden?
Wederom een bewijs dat ridderstrip en science-fiction hand in hand kunnen gaan, mits een goede scenariobewerking. Het verhaal verveelt geen ogenblik. Integendeel, soms gaat het echt wel te snel, wat de lezer aan het einde laat zitten met een karakteristiek gevoel, dat later nog dikwijls zal terugkeren, waarom waren er niet meer bladzijden. Ware dit een tweeluik geweest, dan had dit wel eens een van de allerbeste albums kunnen zijn. Met name het einde wordt er echt doorgejaagd. Jammer, een gemiste kans.
Niettemin een album van zeer respectabel niveau uit een inspiratierijke periode in Karel’s carrière. Een poging ook om albums als De vluchtelingen en Karpax, de stalen man te evenaren.
Het hoeft dan ook niet te verbazen dat vooral de sci-fi liefhebbers dit een goed album zullen vinden.
Het tekenwerk is niet van superkwaliteit maar toch naar Biddeloo’s goede gemiddelde. Een album dat ik persoonlijk met plezier lees en herlees!
1979
Een piratenschip dat het schip waarop Johan zich bevindt ramt is er de oorzaak van dat de ridder overboord valt, om uiteindelijk uitgeput aan te spoelen op de kust van een onbekend tropisch eiland. Het blijkt de kapitein van het piratenschip, Zarbuk, te doen om méér dan de gewoonlijke buit alleen; een van de opvarenden is de Arabische prinses Yezera, die volgens Zarbuk "het geheim van de bron der onsterfelijkheid" kent, hetgeen hij nooit geweten zou hebben als Abdul, Prinses Yezera's lijfwacht, zijn meesteres niet verraden had door deze informatie aan Zarbuk te verkopen. Abdul moet zijn verraad echter duur betalen; kapitein Zarbuk's luitenant Yogh wurgt de verraderlijke lijfwacht en smijt diens lichaam in zee, en dat alles in een paar seconden tijd. Meteen is duidelijk dat met deze piraten niet te spotten valt...
Johan's onvrijwillige aanwezigheid op het eiland blijft niet onopgemerkt. De enige menselijke bewoner die het eiland rijk is, een eerbiedwaardige grijsaard in een lang gewaad, Djomaz geheten, treedt de ridder tegemoet met voedsel en drank en biedt hem gastvrijheid aan. Johan's gastheer troont de ridder mee naar de oeroude tempel waar hij woont, waarvan de gangen vol blijken te staan met talrijke levensechte beelden, en leidt hem rond totdat ze voor een wonderlijke fontein staan die volgens Djomaz de bron der onsterfelijkheid is. Als Johan niet uit blijkt op een slok uit deze legendarische bron stelt Djomaz vast dat Johan volledig te vertrouwen is. Hij wijst hem een kamer en zondert zich af op het dak van de tempel waar hij tot de sterren lijkt te praten, zoals Johan ziet wanneer hij zijn gastheer ongemerkt bespiedt. Johan wordt echter op zijn beurt ongemerkt in de gaten gehouden door een monsterlijk wezen, Grawwar geheten en door Djomaz aangeduid als diens "waakhond"...
De volgende ochtend landen Zarbuk en Yogh met hun piraten op het eiland, samen met prinses Yezera die alleen blijkt te weten dat dit het eiland is waarop de bron der onsterfelijkheid zich moet bevinden. Als Zarbuk's bemanning zich laveloos gedronken heeft - een afleidingsmanoeuvre van Zarbuk om samen met Yogh ongemerkt op zoek te gaan naar de bron der onsterfelijkheid - bevrijdt Johan de prinses en brengt haar in veiligheid. Inmiddels maakt een deel van Zarbuk's piraten kennis met de monsterlijke Grawwar... Als Zarbuk dit verneemt en zijn mannen van het eiland weg willen, speelt hij open kaart met ze en vertelt hen over de bron der onsterfelijkheid. Het verlangen naar onsterfelijkheid blijkt sterker dan de angst voor Grawwar; de piraten blijven op het eiland.
Als de uitgeputte Yezera ligt te slapen maakt Djomaz Johan deelachtig aan zijn geheim. Djomaz behoort tot een sterrenvolk dat in de oertijd tevergeefs had getracht de menselijke beschaving op een hoger peil te brengen. De bron der onsterfelijkheid bood de gezanten van het sterrenvolk bescherming tegen de agressie van de oermensen, die van geen beschaving wilde weten. Uiteindelijk verlieten de gezanten van het sterrenvolk de aarde voorgoed, met achterlating van Djomaz als bewaker van de bron, waarbij hem beloofd was dat hij eens zou worden teruggehaald. Dan verschijnt een ongewoon heldere ster aan de nachtelijke hemel, bij het zien waarvan Grawwar het uitbrult. Hierop schrikt prinses Yezera wakker, vlucht in paniek de tempel uit, waarbij ze Zarbuk en Yogh recht in de armen loopt...
Met Yezera als gijzelaarster zijn Zarbuk en Yogh de toestand volledig meester. De overige piraten die een andere weg gevolgd hadden vallen ten prooij aan de woede van Grawwar... Johan, Yezera en Grawwar worden opgeloten en Djomaz stemt er noodgedwongen in toe Zarbuk en Yogh naar de bron der onsterfelijkheid te leiden. Als de piraten zich hebben gelaafd aan de bron onthult Djomaz de ware betekenis van de onsterfelijkheid die het drinken van de bron teweegbrengt; waar het water van de bron hem als lid van het sterrenvolk voortdurend nieuwe levenskracht gaf, is het effect ervan op gewone mensen dat ze veranderen in levende standbeelden. Zoals Djomaz terecht opmerkt: "Ook DAT is onsterfelijkheid!". Hierop trachten Zarbuk en Yogh Djomaz te doden, maar ze verstenen prompt.
Johan heeft inmiddels kans gezien het hek te openen van het hok waarin hij, Yezera en Grawwar waren opgesloten. Grawwar begeeft zich meteen naar het tempeldak waar Djomaz op hem wacht. De geheimzinnige "ster" blijkt een ruimteschip van Djomaz' sterrenvolk te zijn; na al die eeuwen komen ze dan eindelijk de trouwe wachter van de bron halen! Vanuit het ruimteschip spreekt Djomaz Johan en Yezera toe. De tempel wordt vernietigd zodat de bron geen gevaar zal betekenen voor latere, onschuldige bezoekers. Djomaz keert eindelijk huiswaarts en Yezara en Johan zeilen met een der piratenschepen weer naar de bewoonde wereld terug.
Enkele bekende thema's:
1979
Als de Rode Ridder tegen de avond in een stad arriveert, wordt hem al snel duidelijk dat de misdaad er hoogtij viert, en wel in zo'n mate dat de waard van de herberg waar Johan zijn intrek neemt over de situatie opmerkt: "het is alsof de duivel ermee gemoeid is!". Zonder het te weten heeft de waard het bij het rechte eind: de misdaadgolf wordt veroorzaakt door de sekte van Toth, een bende schurken die geleid wordt door Darkon (de ingewijde), die een dienaar is van... Bahaal. Merlijn deelt Johan diezelfde nacht in een droom mee dat het Johans bestemming is de strijd met de duistere machten aan te gaan, en kondigt hem de komst van een bondgenoot aan: Morgenster, Fee van de Dageraad. Daarmee is Merlijns rol in dit verhaal uitgespeeld.
Inzet van de strijd tussen Licht en Duisternis is ditmaal het "Oog van Toth", een magisch voorwerp waarmee gedachten op andere mensen kunnen worden overgebracht en demonen kunnen worden opgeroepen. Bahaal wil het oog aanwenden om, zoals altijd, de beschaving te vervangen door chaos. Aan Darkon de taak om het oog voor zijn duistere meester te stelen van de huidige eigenaar en aan Morgenster - Darkons tegenpool en dienares van Galaxa - de taak om dat, samen met Johan, te voorkomen.
De huidige eigenaar van het Oog, de alchimist Zaltar, is blijkbaar onwetend van het feit dat de machten der duisternis op zijn moeizaam verworven bezit uit zijn, want twee personen, meester Garlock (een oud-leerling van Zaltar) en diens assistent Crispijn, zijn naar Zaltar op weg om hem te waarschuwen. Die kans krijgen ze niet. Ze zijn te gast in dezelfde herberg waar ook Johan verblijft en bij een poging ongemerkt de stad uit te komen worden beiden gedood door leden van de sekte van Toth. Johan grijpt in, maar te laat. De stervende Garlock vraagt Johan zijn ring te nemen en in zijn plaats Zaltar te waarschuwen. Op dat moment komt de nachtwacht ter plaatse die in Johan de moordenaar ziet en hem meteen gevangen zet.
Bij het ochtendgloren dient de door Merlijn aangekondigde bondgenoot zich aan; de fee Morgenster, die alle bewakers in slaap doet vallen en Johans boeien verbreekt. Na Morgensters bevrijdingsactie begeven Johan en de fee zich op weg naar de Kristallen Bergen waar Zaltar verblijf houdt. Het is een race tegen de klok want ook Arnak, Darkons loopjongen, is intussen met de sekte van Toth op weg naar de Kristallen Bergen. Onderweg ondervinden Johan en Morgenster de nodige hinder van Darkons duistere kunsten, waar de macht van Morgenster - en de macht van Garlocks ring - gelukkig tegen opgewassen blijken. Zo is Garlocks ring (een talisman waarmee de waterelementen bevolen kunnen worden) in staat een door Darkon geschapen peilloos diep ravijn te dempen met een watervloed. Het vallen van de avond is er de oorzaak van dat Morgenster Johan tijdelijk moet verlaten, en wel tot de volgende ochtend. Zonder verdere hindernissen bereikt Johan als eerste Zaltars verblijfplaats.
Zaltar kent Johans bedoelingen, heet hem welkom, en toont hem het Oog van Toth. Het Oog blijkt nog een andere opmerkelijke eigenschap te hebben: wie erin kijkt ziet zijn ware innerlijk weerspiegeld. Johans uiterlijk en innerlijk komen precies overeen, wat volgens Zaltar betekent dat hebzucht, hoogmoed en huichelarij geen invloed op hem hebben. Opeens verschijnt Darkons gelaat in het Oog en deze gaat een geestelijke strijd met Zaltar aan. Hierdoor is deze niet langer in staat om met zijn "wilskrachtige geest de vijand op een afstand te houden", zoals Johan al snel ondervindt wanneer de sekteleden de grot binnenstormen. Zaltar verliest de strijd, en Johan krijgt geen kans het Oog te vernielen daar Darkons toverstaf - een gifslang die hem door Arnak wordt toegeworpen - hem neervelt: 1-0 voor de machten der duisternis.
Morgenster arriveert de volgende ochtend, en wekt Johan uit zijn dodenslaap door Darkons toverstaf te vernielen en verlaat met hem de Kristallen bergen. Darkon, in gezelschap van alle sekteleden en een glunderende Arnak, laat zijn grondgebied naar de fee en de ridder toekomen. Het Zwarte Moeras, zoals Darkons grondgebied heet, is geen gewoon stuk grond maar een soort schemergebied dat naar Darkons believen vanachter de horizon tevoorschijn kan komen. Weldra zien Johan en Morgenster het Zwarte Moeras naar hen toekomen. Het komt tot een beslissende krachtmeting tussen Darkon en Morgenster, waarbij Johan tot taak heeft de fee te beschermen tegen de sekteleden, zoals Arnak ondervindt als hij door Johans paard vertrapt wordt bij een poging Morgenster in de rug te steken. Johan weet zich staande te houden tegenover zijn tegenstanders en Morgenster blijkt geestelijk de meerdere van Darkon te zijn.
Als de sekteleden dat zien, gaan ze er op slag vandoor. Darkon grijpt meteen in en laat de sekteleden tot de laatste man in het moeras verdwijnen. Eindelijk wordt de macht van Oog gedemonstreerd als Darkon dit in een offervuur gooit - meteen verschijnt er een kolossale vuurdemon die al even snel verdwijnt als hem Garlocks ring wordt toegeworpen, met alle natte gevolgen van dien. Als Johan het Oog vernielt, verschijnt Bahaal zelf ten tonele om zijn nederlaag te constateren en Darkon te straffen. Darkon zal de rest van zijn leven rond moeten dolen in het Zwarte Moeras, en de spullen die de sekte van Toth heeft geroofd worden op Morgensters eis door Bahaal teruggegeven. Hiermee kan Johan zijn naam zuiveren in de stad waaruit hij ontsnapt was. Einde verhaal.
Enkele bekende thema's:
1980
Johan waagt zich op het grondgebied van de Kazanga’s, een stam wilden die niets of niemand ontzien. Meteen wordt hij door een verkenner opgemerkt, die besluit hem aan te vallen. Johan is echter op zijn hoede en weet de steen uit de slinger te ontwijken. Meteen overmeestert hij dan ook zijn tegenstander, die zich plots in een afgrond stort. Gevangenschap is ondraagbaar voor de Kazanga’s. Nog onder de indruk zet Johan zijn tocht verder. Aan de horizon ziet hij een rookpluim. Een nederzetting werd aangevallen door de Kazanga’s. Iedereen werd brutaal vermoord. Johan zet meteen koers naar de nabijgelegen versterkte hoeve van Holmarl, de herenboer. Deze ontvangt Johan met de nodige voorzichtigheid. Jocquil en zijn neven; Yezamin, Hiswulf en Ernak houden Johan onder schot. Bij Holmarl maakt het wantrouwen spoedig plaats voor verslagenheid bij het horen van de droeve mare. Het was zijn dochter die samen met haar man vermoord werden. Bij het zien van het speelgoedbeertje dat Johan meebracht ontstaat bij Holmarl het vermoeden dat zijn kleindochtertje Yannick als slavin meegevoerd werd. Johan weet een impulsieve beslissing van Holmarl te voorkomen en stelt voor zelf op zoek te gaan naar het kleintje. Holmarl looft een beloning uit! Jocquil en zijn neven besluiten op eigen houtje ook een reddingspoging te ondernemen. Hun wantrouwen tegenover Johan viert echter nog steeds hoogtij, hun middelen zijn niet zo proper. Vanop een afstand zullen zij Johan volgen, en wanneer hij het meisje heeft weten te bevrijden houden ze hem tegen.
Johan vertrekt, en merkt al snel een rookpluim op. Hij gaat op verkenning en ontmoet de oude goudzoeker Haapsalla. Deze beweert niets te vrezen te hebben van de Kazanga’s. Johan vraagt of Haapsalla hem de weg naar het kamp van de Kazanga’s niet wil tonen, maar de man weigert uit vrees in ongenade te vallen. Plots merkt Johan een gifslang op, klaar om Haapsalla te bijten. Met een welgemikte steenworp doodt Johan het ondier. Haapsalla voelt zich nu verplicht Johan naar het kamp te brengen. Al snel beginnen ze aan de gevaarlijke tocht. Wanneer ze het kamp bereiken merken ze meteen de hoofdman op, Nderri-Derri op. Verder zien ze ook nog een blanke vrouw; Nadiah, dochter van een koopman uit het noorden wiens karavaan overvallen werd. Ook Yannick is levend en wel.
Wanneer de nacht gevallen is zetten Johan en Haapsalla de aanval in, ze zaaien verwarring en weten al snel Nadiah en Yannick te bevrijden. Achternagezeten door Nderri-Derri vluchten ze weg. Johan raakt gewond bij deze actie. Bij de aanvang van hun afdaling besluit Johan een lawine te veroorzaken en de Kazanga’s zo op te houden. Nadiah verbindt eerst de hoofdwonde en laat Johan dan zijn ding doen. De lawine is een succes, de achtervolgers verdwijnen onder het puin. Die ochtend bereikt het gezelschap de grote open vlakte. Meteen merken ze echter dat de Kazanga’s snel dichterbij komen. Er wordt besloten te schuilen tussen de rotsen en de aanval op die manier af te slaan. Johan en Haapsalla weren zich dapper, maar de overmacht is te groot. De kazanga’s zetten een massale aanval in. Als bij wonder regent het plotseling pijlen, Jocquil en zijn mannen jagen de Kazanga’s achteruit. Jocquil wil nog steeds zijn plan doordrijven en eist Yannick voor zich op om alsnog de beloning te krijgen. Wanneer hij en zijn manschappen echter beseffen dat ze omsingeld zijn stelt Johan voor om samen te werken. Jocquil beseft dat dat zijn enige kans is. Er wordt meteen besloten een poging te ondernemen om de omsingeling te doorbreken. Wanneer dit niet lukt, vluchten Johan zijn strijdmakkers naar een rotspartij om daar stand te houden. Aanval na aanval wordt op die manier afgeslagen. Hierop planten enkele Kazanga’s een baken d.m.v. speren. Er wordt een mobiele katapult tevoorschijn gehaald en meteen liggen de vluchtelingen onder zwaar vuur. Johan bewijst eens te meer zijn moed en vernietigd het baken.
De ene dreiging is nog niet afgewend of de volgende biedt zich al aan. Het drinkwater is bijna op. Er wordt besloten dat een man moet trachten Holmarl te bereiken om hulp te vragen. Haapsalla biedt zich aan omdat hij de streek op zijn duimpje kent. Ondanks de twijfels van Jocquil wordt hiermee toch ingestemd. Johan zal bij wijze van afleiding een duel met Nderri-Derri aangaan. Nderri-Derri gaat maar wat graag op Johan’s uitnodiging in en al snel staat Johan tegenover de hoofdman der Kazanga’s. Johan weet de hoofdman snel uit te schakelen. Ondertussen wist Haapsalla een heel eind te klimmen, maar enkele steentjes verraden hem. Meteen nemen de kazanga’s de man onder vuur. Haapsalla maakt een verschrikkelijke val. De sfeer is gespannen, met Nderri-Derri als krijgsgevangene durven de Kazanga’s niets te ondernemen. De hoofdman weet zijn touwen echter door te snijden en tracht te vluchten. Een actie waarbij enkele doden vallen. Ook Jocquil sterft tijdens deze actie. Johan weet gelukkig de hoofdman te doen vallen, hun gijzelaar is weer in hun macht. De volgende dag breekt aan, er vallen nog meer doden door listen van de Kazanga’s, maar ook de dorst begint zijn tol te eisen. Net op tijd arriveren Holmarl en zijn krijgers. Nderri-Derri gaat weer op de vlucht maar ontkomt niet aan de bijl van Holmarl. Er wordt korte metten gemaakt met de Kazanga’s, die verslagen de bergen weer intrekken. Haapsalla is geslaagd in zijn opdracht en heeft tijdens zijn val de goudader ontdekt waarnaar hij al zo lang op zoek was. Bovendien zal Haapsalla Nadiah weer naar het noorden brengen. Er rest Johan niets anders meer dan verder op tocht te gaan, eind goed al goed!
Dit verhaal bevat tal van westernelementen. Allereerst de setting, weidse Canyons en woestijnen, vijandige primitievelingen. Verder is er de opvallende goudzoeker; Haapsalla, een verwijzing naar de goudkoorts. Los van het verhaal is deze persiflage op het westerngenre prachtig gelukt, Karel had dan ook een passie voor het genre en kon het als geen ander op papier zetten, getuige Karl May. Het valt wel aan te raden de zwart-witversie te lezen, aangezien de inkleuring van de kleurenversie de kracht grotendeels wegneemt. Het is een saaie, steriele inkleuring. Geen topverhaal overigens, gezien de flauwe uitwerking van de karakters. Wel lovenswaardig is de heldhaftige achtervolgingsscène. Het tekenwerk is niettemin van het beste niveau dat we gewend zijn.
1980
Mirabel en Kessul trekken met een karavaan door het woud, plots worden ze aangevallen door struikrovers. De begeleiders van de karavaan worden meedogenloos uitgeschakeld. Al snel bereiken de rovers de wagen van Kessul. Mirabel, zijn huurlinge weet zich echter verbeten te verdedigen. Plots duikt een ridder vanuit het niets op, hij baant zich onhoudbaar een weg door de rangen van de rovers. De rovers krijgen schrik en blazen de aftocht op aanraden van hun eenogige aanvoerder. De ridder weet de aanvoerder in te halen en neemt hem gevangen. Terug bij de karavaan wordt de gevangenneming van Dudek, aanvoerder van de rovers en rechterhand van Bjornoz, aanvoerder van het dievengilde met verbazing aanschouwd. De ridder maakt zich bekend, het is Johan. Mirabel en Johan blijken geen onbekenden van elkaar. Zij was eerder verwikkeld in louche zaakjes. Kessul verzekert Johan er echter van dat dit nu geenszins het geval is. Johan legt zich hier bij neer, maar blijft erg wantrouwig. Na de kennismaking wordt de tocht naar de stad verdergezet.
In de stad wordt de schout meteen op de hoogte gebracht. Een bedelaar zorgt er echter ook voor dat Bjornoz ingelicht wordt. Niet veel later wordt Dudek bevrijd. Wanneer een wachter de verdwijning kenbaar maakt, wordt de achtervolging nog ingezet, tevergeefs echter, Dudek verdwijnt in de dievenwijk. Johan heeft zijn bedenkingen bij de rol van Mirabel.Mirabel duidt echter een man in zwarte kapmantel aan als mogelijke dader. De schout is duidelijk gecharmeerd door Mirabel en roept op tot een feestelijke maaltijd. Ondertussen zijn Dudek en de man in de kapmantel aangekomen in de dievenwijk, waar Dudek verantwoording moet afleggen voor de zware verliezen. Bjornoz beweert niemand gestuurd te hebben om Dudek te bevrijden, een raadsel! Bjornoz geeft hierop de opdracht Johan te doden. Zijn stiefdochter Yswolde weerlegt echter het plan, zij ziet meer heil in een list met Dudek als lokaas. Dudek, die zich aangevallen voelt wil Yswolde een lesje leren, maar krijgt een koekje van eigen deeg. Dudek kan niet anders dan gehoorzamen, maar zweert wraak. Hierop trekken een grote groep bedelaars de straten van de dievenwijk weer in. Johan en Kessul begeven zich ondertussen naar de schout, onderweg zullen ze Mirabel oppikken. Op hun weg bemerken ze plots de man in de kapmantel, Johan zet meteen de achtervolging in. Hij raakt het spoor kwijt, en eindigt zijn achtervolging aan Mirabel’s kamer. De jonge vrouw wacht hem daar op, in avondkledij. Johan wil meteen Mirabel’s kamer onderzoeken. Hij treft er een kist met wapens aan. De tocht wordt verdergezet onder begeleiding van een escorte. Onderweg konkelfoezen Kessul en Mirabel over de rol van Johan in hun plan. In de zwaarbewaakte woning van de schout worden Johan en zijn gezellen warm onthaald. Buiten duiken steeds meer rabauwen op, wachtende op het juiste moment om toe te slaan.
In de dievenwijk zet Yswolde Dudek onder druk, deze besluit dan maar te doen wat van hem verwacht wordt.
Johan lijkt als enige niet van de maaltijd te genieten, hij zit somber voor zich uit te staren. De schout vraagt Johan naar een reden. Deze spreekt vrijuit, het stoot hem tegen de borst dat er gegeten wordt uit gouden schotels, terwijl er met dat goud genoeg wapenknechten ingehuurd kunnen worden om de orde te handhaven. De schout wordt razend en wil Johan gevangen laten nemen. Mirabel windt de schout echter om haar vinger en Johan mag vrijuit gaan. Deze vertrekt meteen en merkt Dudek op. Meteen zet hij de achtervolging in. Na enkele nauwe straatjes botst hij op Bjornoz en zijn bende, hij zit in de val. Bjornoz zet Johan voor een keuze, een huwelijk met Yswolde en lid worden van de bende, of een tweegevecht op leven en dood met Berrold, een krachtpatser! Johan kiest voor het laatste, het gezelschap trekt naar de schuilplaats van de bende, de kamp vangt aan! Na een hevig gevecht is Johan de overwinnaar. Hij spaart echter Berrold’s leven, wat bewondering afdwingt bij de rabauwen. Johan is weer vrij te gaan en te staan waar hij wil. Zijn ongedeerd vertrek van bij de rabauwen maakt hem echter verdacht bij de schout. Yswolde beseft dit en besluit Johan te volgen.
Kessul en de man in kapmantel wachten Johan op, hierop vuurt de man in kapmantel op Johan, die getroffen wordt door een steen. Yswolde kan hem niet helpen, zij wordt onderweg aangevallen door Dudek, die haar tracht te wurgen. Na een hevig gevecht vindt Dudek de dood.
Wat later komt Johan bij in zijn kamer, waar blijkbaar hevig gevochten werd. In een hoek ligt Kessul, dood! Kort daarna beuken soldeniers van de schout de deur in, Johan wordt aangehouden op verdenking van moord. Johan zit nog niet lang in zijn cel, wanneer de man in zwarte kapmantel hem komt bevrijden. Het blijkt echter een val te zijn, want een groep booschutters staat hem op te wachten, de man in kapmantel geeft toe Johan te willlen laten doden. Als bij wonder duikt plotseling hulp op, Berrold en Yswolde geven Johan de ruimte om hen te vervoegen. De soldeniers, onder leiding van de schout zetten de achtervolging in. Een halksbrekende achtervolging die naar de dievenwijk leidt. Hier wacht Bjornoz met zijn bende, de schout moet de achtervolging staken maar zweert terug te keren. Johan verzekert de rabauwen dat hij aan hun zijde zal strijden, maar wil ondertussen de man in de kapmantel ontmaskeren. Terwijl Johan op zoek is, vangt Yswolde een glimp op van de man in kapmantel, zij zet meteen de achtervolging in. Johan is onderzoekt de kamer waarin kessul vermoord werd, een harde slag op het hoofd doet echter plots het licht uit. Wanner hij terug bij bewustzijn komt, is hij stevig gebonden, oog in oog met de man in kapmantel. Deze verklaart hem het gebeurde. Het is Mirabel, in opdracht van Kessul zou zij Bjornoz doden, maar deze bood nog een grotere som om Kessul om te brengen. Johan zou hiervoor als zondebok gebruikt worden. De schout tuimelde met open ogen in de intrige. Wanneer Mirabel het zwaard heft om Johan te doden komt Yswolde tussenbeide. Er ontstaat een gevecht, dat onbeslist eindigt in de vlucht van Mirabel. Ze wil nu afrekenen met heel het dievengilde en wil de ganse wijk platbranden. Snel staat de hele stad in lichterlaaie, Mirabel komt om in een instorting. Terwijl rabauwen en soldeniers samenwerken om de brand te blussen loopt de hebzuchtige schout de vlammenzee in om zijn kostbaarheden te redden. Het kost hem zijn leven.
Een regenbui betekent een miraculeuze redding voor de geteisterde stad. Ook voor de rabauwen breekt een gunstige tijd aan, onder bemiddeling van Johan zijn enkele gegoede bewoners bereid de rabauwen aan te nemen als arbeiders voor de heropbouw van de stad.
Het lichaam van Mirabel wordt niet gevonden, is zij wel dood?
Een duister verhaal, dat teert op intriges, bedrog en misdaad. Hoewel het thema vaak door Biddeloo gebruikt werd, zagen we het zelden zo duister; Niet het album waar je vrolijk van wordt, want zelfs het happy end heeft een nare bijsmaak. De gevoelens die het weet los te weken zijn dan ook de kracht van het album. Not my peace of cake, maar niettemin, voor liefhebbers van realistische verhalen een vette kluif!
1980
De Rode Ridder zwerft door het Zuid-Franse Acquitanië in 1314. Hij zoekt beschutting voor een onweer en vindt onderdak in een klooster. Terwijl de Rode Ridder in een gastenkamer een maaltijd nuttigt, komt een mysterieuze ridder in het klooster aan. Johan luistert het gesprek tussen de ridder en een monnik af. De ridder blijkt de Fresnoy te heten, een Tempelier. Dit schijnt Johan vreemd toe: in 1307 werden immers de meeste Tempeliers door Filips de Schone aangehouden. De Fresnoy komt echter niet zomaar op visite. Hij wordt achtervolgd door "de kinderen van de nacht" en zoekt in het klooster bescherming voor de nacht.
's Ochtends besluit Johan de Fresnoy zijn hulp aan te bieden, maar de Tempelier zette zijn tocht reeds verder. Enkele mijlen verderop liep de Fresnoy in een hinderlaag. Hij probeert wanhopig stand te houden, maar wordt lafhartig neergestoken wanneer Johan hem ter hulp snelt. Dan geeft de stervende de Fresnoy een opdracht aan de Rode Ridder: zijn dood melden aan de commanderij van Troyceaux. Hij krijgt ook de zegelring van de Tempelier en het wachtwoord mee: "Baphomet".
Van dan af concentreren de "kinderen van de nacht" zich op de Rode Ridder. Hij slaagt erin zich uit een eerste hinderlaag vrij te vechten en ontdekt dan tegenover welke vijand hij staat: één van zijn gevallen vijanden draagt het merkteken van Bahaal op de borst. Ook de tweede, nachtelijke hinderlaag bekomt zijn achtervolgers slecht. Maar de derde hinderlaag is te meesterlijk gespannen voor de Rode Ridder. Hij redt een schaars geklede, knappe rondborstige deerne genaamd Zorika uit de handen van een jachtgezelschap. In een boswachtershut, waar de opgejaagden onderdak zochten, dient Zorika de Rode Ridder een verdovend middel toe. Half willoos verklapt hij het wachtwoord aan Zorika. Ze slaagt er evenwel niet in de ring te ontfutselen.
Uiteindelijk belandt de Rode Ridder bij de commanderij. Hij meldt de dood van de Fresnoy aan de bewaker van de ruïne, Margith. Zijn lotgevallen met Zorika zijn echter uit zijn geheugen gewist. Margith geeft de Rode Ridder een magisch voorwerp dat de Witte Schaal wordt genoemd. Dit kleinood is niet alleen een wapen, maar tevens een soort "kristallen bol". Er is echter ook een Zwarte Schaal, die in handen is van Tenebrax - de leider van "de kinderen van de nacht". Uiteindelijk krijgt Johan een nieuwe opdracht: de Witte Schaal aan de grootmeester tonen, die zich in de Pyreneeën bevindt.
Van dan af wordt Johan op de hielen gezeten door Tenebrax en zijn krijgers. Met behulp van de Witte Schaal kan hij de krijgers van Tenebrax uitschakelen, zodat hij enkel nog met hem zal moeten afrekenen.
Het is nacht als de Rode Ridder de berg bereikt waar hij de grootmeester moet ontmoeten. Hij besluit te wachten tot de dageraad vooraleer de berg te beklimmen. Dan ontmoet hij de in kapmantel gehulde grootmeester. Althans, dat denkt Johan. De Witte Schaal verraadt hem tijdig dat de vermeende grootmeester eigenlijk Tenebrax is. Na een duel met de Schalen wordt de strijd met het blanke zwaard beslecht. Het is duidelijk dat Johan hier glorieus overwint.
Johan vindt de stervende grootmeester. In de Witte Schaal ziet deze de legendarische Tempelschat, waarin zich de Graal en de Steen der Wijzen bevinden. Op het einde van het verhaal probeert Bahaal Johan nog even om het hoekje te helpen. Gelukkig kan Galaxa hier een stokje voor steken.
Dit is wat mij betreft één van de betere Rode Ridder verhalen. Een historische achtergrond, al de clichés die een verhaal zo leuk maken, de verplichte welgevormde schone en de eeuwige strijd tussen goed en kwaad.
Het tekenwerk bevalt me zeer. Ik heb net voor deze strip even zitten bladeren in de latere Rode Ridder strips, en het valt me op dat de verhoudingen en de perspectieven hier gewoon altijd kloppen. Geen Rode Ridders met waterhoofden, babyarmpjes of reuzenhanden dus.
Er zitten natuurlijk, voor de muggenzifters, een paar schoonheidsfoutjes in het verhaal. Het Grote Geheim speelt zich af in 1314, terwijl latere albums zich in volle vikingtijd afspelen (ten laatste 1000 n.o.j.), en nog latere in de late 13e/vroege 14e eeuw. Maar als je chronologie wil, moet je natuurlijk geen Rode Ridder-strips lezen. Dan zijn er nog een paar kleine dingetjes. De uiteindelijke bedoeling van Bahaal blijkt de dood van de grootmeester te zijn. Bahaal zet een grootse constructie op met Tenebrax, maar dan probeert hij Johan te doden door de hele grot van de grootmeester in lichterlaaie te zetten. Kon hij de grootmeester dan gewoon niet zelf het hoekje om helpen? Tevens vind ik de verwijzing naar de Steen der Wijzen en de Graal als onderdeel van de Tempelschat een beetje een goedkope poging om mysterieus te doen. Als de Tempeliers de Graal hebben, dan lijken mij de rest van de desastreuze, gewelddadige middeleeuwen enigszins overbodig?
1980
Johan, de ons allen bekende Rode Ridder vaart weer een fantastisch avontuur binnen dat zich afspeelt in het frisse noorden. Johan meert aan te Kragero in Noorwegen.
Voor Johan op avontuur vertrekt krijgt hij nog een waarschuwing van de kapitein van de drakkar waarmee Johan reisde. Het blijkt dat vreemdelingen niet langer welkom zijn in de streek vanwege een tovenaar die de streek een tijdje terug onveilig maakte, zijn naam was Zygmud.
Dit schrikt onze onbevreesde ridder natuurlijk niet af en hij gaat in de streek toch op zoek naar onderdak. Hij vindt een herberg waar blijkbaar net een robbertje wordt gevochten, een jongeman vliegt pardoes door de door naar buiten. Johan zijn eergevoel zegt hem dat hij dit niet mag laten gebeuren en besluit de herberg binnen te gaan, mede omdat de jongen zijn voorraadzak nog binnen staat. Terwijl de jongeman een korte tijd bezorgd op Johan wacht hoort en ziet hij van buitenaf een geweldige orkaan losbarsten. Vlak daarna ziet hij Johan buitenkomen en zijn excuses aanbieden aan een beeldschone jonge vrouw, Ulrika. Yngram, de jongeman neemt een kijkje binnen en ziet de vier vechtersbazen bewusteloos op de grond liggen. De vier gebroeders Roldan, de broers van Ulrika zijn door Johan buiten strijd gemept. Yngram probeert nog een afspraak te maken met Ulrika maar weigert uit vrees voor haar broers.
Yngram biedt Johan overnachting aan bij hem thuis en onderweg verteld hij hem alles over hoe hij Ulrika haar liefde poogt te winnen en hoe haar broers hem minachten. Plots duikt uit het niets een gestalte op. Yngram herkent Zygmud, de boosaardige tovenaar die bedreigingen naar het hoofd van Yngram en de bevolking van Kragero begint te slingeren waarna hij verdwijnt in dichte mistbanken.
Wanneer de mannen aankomen in de blokhut van Yngram blijkt zijn vee doodgebeten te zijn en zijn honden blaffen luidkeels in de verte. Ze zitten een beer achterna. Na een achtervolging is het voor Yngram duidelijk dat het om Mankepoot gaat, een slim en gevaarlijk dier die ooit uit een berenklem is kunnen ontsnappen. De honden worden teruggevonden, één van hen bleek de confrontatie met Mankepoot niet te hebben overleefd. Mankepoot zelf valt de paarden van de mannen aan en doodt één van de twee met een monsterlijke klauw. Yngram slaagt erin Mankepoot daarna weg te jagen met een pijl. Zygmud heeft het hele schouwspel stiekem gevolgd…
Omdat de versterkte hoeve van de broers Roldan en Ulrika niet ver is besluit Johan hen van het hele gebeuren op de hoogte te brengen. Daar aangekomen blijkt dat iemand hun hoeve die nacht in brand heeft proberen te steken en volgens Ulrika verdenken de broers, Johan en Yngram van deze lafhartige daad. Wanneer de broers Johan zijn aanwezigheid bemerken daagt hij hen uit voor een krachtproef die hij met glans wint. De broers zijn onder de indruk van prestatie van Johan en hij krijgt een paard mee.
Hoog in de bergen blijkt Zygmud een kruidenmengsel te maken die hij via een list toedient aan de beren in de streek, hierdoor wordt hij hun heer en meester en kan hij hen controleren.
Terug bij Yngram zijn blokhut geeft Johan het verkregen paard aan de nieuwe eigenaar waarna de mannen een strategie bespreken om de jacht op Mankepoot aan te vangen. De jacht zal van start gaan bij een oude eik in de streek maar eerst gaan de mannen nog naar Kragero.
Het is marktdag en er is veel volk op de been te Kragero. Ulrika bevindt zich onder hen, en Yngram spreekt haar aan. Drie van haar broers zijn echter ook op de markt aanwezig en vallen Yngram weer lastig. Johan moeit zich met de barse uitspatting van de broers en zo ontstaat een robbertje vechten. Johan en Yngram versus de Reinald, Rudbert en Lothar Roldan. Johan en Yngram winnen het pleit maar vlak daarna blijken er nog veel gevaarlijker tegenstanders de markt te hebben bereikt, een horde beren…
Bijna niemand is gewapend en iedereen is in paniek. Gelukkig houden Johan en Yngram het hoofd koel en redden ze samen een klein meisje van een gewisse dood. Terwijl Yngram de beren probeert af te leiden van de mensen die zich voor hen verstoppen bedenkt Johan een plan, en hij zoekt vuur om de beren op afstand te houden. Dit lukt voorlopig. Wanneer ook de gebroeders Roldan weer te been zijn vangen ze ook de strijd met de beren aan. Johan en Yngram redden het leven van Ulrika door een beer te doden die haar aanviel, hierna blazen de gevaarlijke beren de aftocht onder het bevel van Mankepoot.
Johan faalt na deze aanval het volk van Kragero te overtuigen om een klopjacht te openen op Zygmud die de beren onder controle heeft. Hij wint echter wel het volle vertrouwen van de gebroeders Roldan. Yngram en Johan zetten hierna de jacht in wetende dat zij kunnen rekenen op de hulp van hun nieuw verworven bondgenoten wanneer zou een vuur ontsteken.
Bij de dode eik vinden Yngram en Johan een doodlopend spoor van de gevaarlijke Mankepoot. Helaas zijn verdere aanwijzigen onvindbaar maar het is duidelijk voor Johan dat ze in de buurt moeten blijven om meer over de zaak te weten te komen.
Ondertussen is Zygmud erin geslaagd, Ulrika te schaken met een list. Hij laat haar achter onder bewaking van een bende grommende beren.
Johan en Yngram zijn echter toevallig in de buurt en Zygmud wordt ondekt door hun hond. Onder bedreiging verteld hij dat Ulrika in zijn macht is. Bij het horen van een kreet van Ulrika weet Johan dat hij niet bluft en gaat direct naar de plaats des onheils. Johan slaagt erin Ulrika van een gewisse dood te redden en jaagt de beren weg.
Terug bij Yngram blijkt dat Zygmud bewusteloos is. Dat is tevens de reden waarom de beren de strijd zo vlug opgaven. Het drietal besluit Zygmud uit te horen. Omdat dit natuurlijk niet zonder slag of stoot kan besluit Yngram messen naar Zygmud te gooien om hem bang te maken. Deze truc blijkt te werken en Zygmud verteld dat de schuilplaats van Mankepoot de dode eik zelf is. De stam is uitgehakt. Wanneer de gebroeders Roldan hun zus ophalen, vatten Johan en Yngram de jacht op Mankepoot weer aan met Zygmud als gevangene.
De mannen steken de dode eik in brand, zo heeft Mankepoot die al niet meer als schuilplaats. Mankepoot zelf bevindt zich echter in het gebergte. Zygmud slaagt erin hem via telekinese op de hoogte te stellen van hun komst.
In het gebergte slaagt Zygmud erin aan de mannen te ontsnappen. Johan gaat de achtervolging aan maar doet een mistap en komt ten val. Terzelfdertijd stoot Yngram op Mankepoot en een ongelijke strijd vangt aan. Zygmud doet ook nog een poging om Yngram uit te schakelen maar een goed geworpen steen van Johan, die net op tijd terug bij bewustzijn is, schakelt hem uit. Zygmud komt om door een klauwslag van zijn vroegere bondgenoot Mankepoot. Yngram overwint tenslotte de woedende beer.
De volgende ochtend wachten de gebroeders Roldan en Ulrika nieuws af. Tot ze een stofwolk zien van de mannen te paard. Ze hebben hun missie volbracht. Een tijdje nadien vieren Ynram en Ulrika in een versierd Kragero hun bruiloft. Na het feest kiest De Rode Ridder weer het ruime sop, op zoek naar nieuwe avonturen…