Algemene informatie

Tekeningen

Scenario

Inkleuring

Uitgiftedatum

5/1994

Samenvatting

Op een najaarsochtend nadert een grote groep ruiters het kasteel Horst. Als blijkt dat het Tempeliers zijn, worden ze binnengelaten en naar Hugo Pynnock gebracht. De aanvoerder van de groep is de grootkanselier van de Tempeliersorde, Gonzaga. Hij is naar Horst gekomen om de mensen daar op de hoogte te stellen van de gebeurtenissen van de rode ridder. Hij zegt dat Johan waarschijnlijk niet snel zal terugkeren. Hij vertelt over de strijd tegen Klingsor en de avonturen met de groene steen. Na de overwinning op Sicilië bleven de Tempeliers en Johan nog een tijd op het eiland om mogelijke handlangers van Klingsor uit te schakelen. Op een dag kwamen Johan en Gonzaga in een rumoerige kroeg aan. Daar waren ze in gevecht geraakt met een groep Bulgaarse zeelui, die een oude, blinde man geschopt hadden. Bij het verlaten van de kroeg zag een Bulgaar nog wel de kans om een mes te werpen. In plaats van Johan te raken, trof hij de blinde man. De blinde man zou sterven aan zijn verwondingen, maar vertelde nog wel aan zijn dochter, Eleni, over een reis die zij moest ondernemen. Ze kreeg een klein lederen buideltje van haar vader en beloofde haar herberg te sluiten en op reis te gaan. Op dat moment besloot Johan met Eleni mee te gaan. Na dit verhaal gehoord te hebben, kan Hugo Pynnock niet geloven dat Johan zich zo in een onbekend avontuur heeft gestort. Gonzaga zegt verder alleen te weten dat Johan en Eleni met een koopvaardij schip richting het Anatolisch hoogland, in het oosten van Turkije, zijn gegaan.

Op dat moment bevinden Johan en Eleni zich al lang op volle zee. Eleni vertelt Johan over haar vader. Hij was een zeeman die verre reizen maakte. Maar tijdens een van haar vaders reizen sloeg het noodlot weer toe. Eleni’s vader had gehoord van een schat in de binnenlanden van Turkije. Maar tijdens een sneeuwstorm kwamen bijna alle reisgezellen om. Hij zelf werd blind. Bij thuiskomst van vader hadden enkele Bulgaren van de schat gehoord. Ze waren oude bekenden van Eleni’s vader en wilden hem het lederen buideltje afhandig maken. Johan opent het buideltje en vind een landkaart en een steenschilfer. Met de landkaart kunnen de twee hun doel bereiken. De steenschilfer blijkt afkomstig van de legendarische Ark van Noë. Deze Ark zou door een groot monster bewaakt worden. Eleni’s vader ontdekte de ark in het Turkse hooggebergte, maar betaalde een hoge prijs; hij werd blind. Eleni wil nu ook de Ararat beklimmen om de Ark te vinden. Intussen wordt het koopvaardijschip achtervolgd door een Bulgaarse schip.

Niet veel later bereiken Johan en Eleni de eerste halte op hun reis. Het koopvaardijschip meert aan bij het eiland Cyprus. Johan vraagt daar aan graaf Amauray, bondgenoot van de Tempeliers, of de Bulgaren kunnen worden tegengehouden. De graaf belooft het schip enkele weken aan de ketting te leggen. Daarop vervolgen Johan en Eleni hun reis. Eleni vertelt aan Johan dat haar vader op zijn reis een betrouwbare gids bij zich had, Hagopian de Armeniër. Ze willen aan hem vragen of hij hen kan begeleiden op hun reis naar de Ark. Later meert het schip aan in de Turkse haven. Niet veel later worden Johan en Eleni in een donkere steeg door enkele mannen aangevallen. Johan overmeestert de aanvallers snel en de mannen druipen snel af. De zwaardkunst van Johan wordt snel opgemerkt door Bobbeyan, handelaar en aanvoerder van een grote karavaan. Hij vraagt aan Johan en Eleni of ze met hem richting oost-Turkije gaan. De twee stemmen hiermee in. Na enkele dagen vraagt Bobbeyan aan Johan waar zij naar toe gaan. Hij merkt dat ze een bijzondere reis maken en hij denkt als handelaar dat er wat valt te halen. Maar Johan laat niets los. Na enkele weken komt de karavaan dicht in de buurt van Dogoebayazit, het dorp van Hagopian de gids. Eleni en Johan besluiten de karavaan te verlaten en gaan verder alleen op pad. Bobbeyan is woedend en gaat het tweetal achterna.

In Dogoebayazit aangekomen, treft het tweetal een stervende Hagopian aan. Hij bekijkt het stukje versteend hout en hij hoort het verhaal van Eleni. Niet veel later staat de doodzieke Hagopian klaar om als gids Johan en Eleni naar de Ark te begeleiden. Aan de voet van de berg vertelt Hagopian dat hen drie hindernissen staan te wachten. De eerste hindernis wordt gevormd door ontelbaar veel giftige slangen die de weg versperren. Door een beet van een van deze slangen is Hagopian nu ziek geworden. Door enkele brandende lappen kan het drietal ongestoord naar boven gaan. De tweede hindernis zijn de bewoners van het gebergte, een horde wilden honden. Hagopian werpt ze wat stukken rauw vlees toe. Dit houdt de honden even bezig waardoor de drie verder kunnen. De laatste hindernis is het gevaarlijke klimaat op de Ararat. Het drietal besluit te gaan schuilen. In een grot treffen ze tussen enkele geraamtes een grote hoeveelheid kostbaarheden aan. Ze laden de schat in de zadeltassen van de paarden, die terug naar Dogoebayazit worden gestuurd. Even later hoort Johan gehuil. Hij verlaat de grot en treft Darko, de leider van de wilde honden in een ijskloof aan. Johan hakt de hond uit de kloof. Daarna keert de hond terug naar zijn groep. Hagopian zegt dat Darko deze redding niet zal vergeten.

Hierna trekt de groep weer verder. Door een plotselinge val ontdekt Johan per toeval in het gletsjerijs de Ark van Noë. Het drietal besluit bewijsmateriaal voor de buitenwereld mee te nemen. In een van de houten gangen ontdekken ze een enorme schat. Waaronder ook een ring die misschien wel aan Noë heeft toebehoord. Maar op dat moment komt Bobbeyan de Ark binnengelopen. Hij heeft de schat in de zadeltassen van de paarden al opgevangen en nu wil hij ook deze schat meenemen. Hagopian en Johan moeten de buit in Bobbeyan’s reiswagen laden en zoniet, dan wordt Eleni omgebracht. De drie moeten gehoorzamen en gaan aan het werk. Maar dan wordt de groep overvallen door de wilde honden. In paniek probeert de dikke Bobbeyan te vluchten, maar hij glijdt met z’n overbeladen wagen uit en stort in een diepe afgrond. Johan bedankt Darko, die nu voorgoed verdwijnt. Toch is het avontuur nog niet afgelopen. Het monster van de Ararat blijkt toch te bestaan. Een grote mammoet komt op het drietal af. Maar dan wordt de aardkost opengespleten en de mammoet valt samen met de Ark in een diepe kloof. Het drietal keert weer terug naar beneden, maar daar treffen ze opnieuw de Bulgaarse zeelui aan. Na een zwaardgevecht komt de rode ridder als overwinnaar uit de strijd. Eleni bedankt Johan en ze zal nu voortaan Hagopian gaan verzorgen. Als aandenken en als bewijs voor het bestaan van de Ark schenkt Johan haar de ring van Noë. Hierna verlaat de rode ridder het Ararat-gebergte.

Dit is het laatste deel uit de Horst-cyclus. In dit verhaal hoort Hugo Pynnock dat Johan niet meer zal terugkeren. De verhaallijn is in dit verhaal redelijk, maar er zitten een aantal minpuntjes in. Zo is het bijvoorbeeld wat ongeloofwaardig dat een stervende man een paar minuten later aan een levensgevaarlijke bergbeklimming begint. En op het einde van het verhaal moet het monster van Ararat nog even snel in het verhaal worden verwerkt. Hij komt te voorschijn, maar meteen daarna is hij alweer in een kloof verdwenen.

Verder is het wel weer een echt avonturen-verhaal. Een verslag van een reis vol gevaren met als doel het zoeken naar een schat. De tekeningen in dit verhaal zijn niet meer zo perfect als in de eerste 120 verhalen, maar ze zijn toch redelijk. Vooral strook 57, waarin Biddeloo met tekenen en zijn bekende kopieertechniek voor het eerst de Ark in het verhaal brengt, vind ik erg geslaagd. Leuk om te weten is dat Darko destijds Biddeloo’s eigen hond was. In februari 1992 overleed Koetchia, Darko’s moeder. Op dat moment tekende Karel Biddeloo strook 70 van het album ‘Prins der Duisternis’. Op die strook is Demoniah afgebeeld. Darko overleed in april 1998. Op die dag tekende Biddeloo strook 34 van ‘De boetelingen’. En ook op die strook is Demoniah te zien…